Saturday 30 May 2009

Het grote Vietnam ABC

Het moderne Vietnam is complex en veelzijdig. Het is dan ook met geen mogelijkheid in een enkel woord te vangen.

Maar misschien wel in zesentwintig. Een poging.


AMERIKAANSE OORLOG - Wie door Vietnam reist, zou de indruk kunnen krijgen dat de bevolking van het land de oorlog reeds lang en breed achter zich heeft gelaten. Natuurlijk, her en der staan wat oorlogsmusea en -monumenten, en het is mogelijk restanten van loopgraven te bezoeken - maar over het algemeen is de oorlog een onderwerp dat door de meeste Vietnamezen verzwegen wordt. Ook wekt het optimistische materialisme dat men vandaag de dag tentoonspreidt gauw de indruk dat de bevolking meer op de toekomst dan op het verleden gericht is. Echter, dat de oorlog geen populair onderwerp van gesprek is wil niet zeggen dat de ervaringen uit die tijd verwerkt zijn. De littekens zitten diep. Veel Vietnamezen verloren familieleden tijdens de oorlog - aan bommen, aan chemische wapens, aan honger en ziekte. Tussen 1959 en 1975 zijn hier naar schatting zo'n 3,5 miljoen mensen omgekomen. De Verenigde Staten hebben het land letterlijk plat gebombarbeerd - 7,5 miljoen ton bommen is er op Vietnam en haar buurlanden gegooid, bijna vier keer zoveel als het aantal bommen dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog in heel Europa gebruikt is (Heyder 2007:99). 'Voor de glorie en de eer van 't vrije Westen', zoals Boudewijn de Groot zong, inderdaad. Veel mensen hebben geliefden verloren, honger geleden, en de meest verschrikkelijke dingen meegemaakt. Dat heelt niet zomaar. Na het leed van de oorlog en de armoede van de jaren daarna kun je het mensen moeilijk kwalijk nemen dat ze nu hun graantje willen meepikken van de toeristenstroom, en daarbij soms enigszins pragmatisch te werk gaan. Immers, pragmatisme is een belangrijke overlevingsstrategie – zeker als het stormt, en er mensen om je heen sterven.

http://www.terragalleria.com/images/vietnam/viet7921.jpeg
BEVOLKING - Vietnam is een relatief dichtbevolkt land. Er wonen maar liefst 86 miljoen mensen, hetgeen neerkomt op 253 inwoners per vierkante kilometer. Het grootste deel daarvan woont in het gebied van de Rode Rivier Delta in het noorden (Hanoi en Haiphong), in het zuiden (Ho Chi Minh Stad en de Mekong Delta), en in de smalle kunststrook die het noorden met het zuiden verbindt. De bergen in het westen en noorden van het land zijn relatief dunbevolkt. De meerderheid van de bevolking, zo'n 85%, is etnisch Vietnamees (Kinh), maar daarnaast kent het land een grote etnische verscheidenheid - officieel zijn er 54 verschillende etnische groepen. De grootste groepen minderheden zijn de Táy, Thài, Mường, Khmer Krom (verwant aan de Khmer in Cambodja), Hoa (etnische Chinezen) en H'Mông. Bekend zijn ook de Chăm, gezien hun rijke historie en architectuur, en hun curieuze mengeling van islam, hindoeïsme en lokale elementen. De positie van minderheden in Vietnam is niet altijd even florissant, en af en toe vinden er protesten en onlusten plaats. Maar het lijkt erop dat de interesse van veel toeristen in de minderheden ('hill tribes') de regering heeft doen inzien dat het beschermen van lokale gemeenschappen en hun tradities toch niet zo'n slechte zaak is. Dollars vermogen veel.

http://www.crystalinks.com/confucius2.gif
CONFUCIANISME - Vietnam heeft ruim duizend jaar onder Chinees bestuur gestaan, en de culturele en ideologische invloeden zijn evident. Zo is het Vietnamese wereldbeeld in hoge mate beïnvloed door neoconfucianistische idealen, zeker op het gebied van moraal. In de negentiende eeuw was het neoconfucianisme zelfs staatsgodsdienst. Het neoconfucianisme is in essentie een sociale ideologie, die mensen voorschrijft hoe ze zich dienen te verhouden ten opzichte van anderen. In de Vietnamese zelf-perceptie zijn het met name de confucianistische waarden die het Vietnamese volk onderscheiden van de westerse Ander, die gezien wordt als een wezen zonder sterk moreel bewustzijn. Het neoconfucianisme gaat uit van de principes van collectieve verantwoordelijkheid (men is verantwoording schuldig voor het handelen van familieleden); een hiërarchische maatschappij, waarbij eenieder geacht wordt mensen die boven hem staan onvoorwaardelijk te volgen; de familie als hoeksteen van de samenleving, eveneens hiërarchisch georganiseerd (kinderen hebben een nimmer in te lossen schuld jegens hun ouders, en zijn hun derhalve levenslange gehoorzaamheid verschuldigd); en een fundamentele ongelijkheid tussen man en vrouw (de vrouw draagt zorg voor de familie en voor geldzaken, maar heeft haar vader of man in alles te gehoorzamen). Nu wordt de soep natuurlijk niet altijd zo heet gegeten als hij wordt opgediend, en natuurlijk is Vietnam in de afgelopen honderd jaar veranderd, en zijn traditionele patronen en normen afgezwakt of aangepast. Maar het is een feit dat de familie hier nog altijd gezien wordt als een heilig instituut, en individuele keuzevrijheid een vies woord is. Dat geldt misschien niet zozeer voor de bovenklasse in Ho Chi Minh Stad of Hanoi, maar wel voor de meerderheid van de bevolking die op het platteland of in kleinere steden woont. Je familie te schande maken is zo ongeveer het ergste dat je kunt doen. Jezelf wegcijferen voor anderen is daarentegen het maatschappelijke ideaal - zeker voor vrouwen, van wie veel meer verwacht en geëist wordt dan van mannen. (Cf. Jamieson 1995.)

DAGRITME - Vietnamezen zijn vroege vogels. Veel mensen staan om vijf of zes uur op, om uitgebreid hun gymnastiek te doen, te ontbijten en koffie te drinken. Dan begint de ochtendspits, die om zeven uur zijn hoogtepunt bereikt. De meeste mensen beginnen met werken tussen zeven en acht uur. Daar staat tegenover dat ze een lange middagpauze hebben, van twee of zelfs drie uur, en zodoende alle tijd hebben om tussen de middag uitgebreid te koken, eten en dutten. Veel mensen gaan vroeg naar bed, tussen negen en elf uur is de norm. De stad is dan ook op zijn mooist en rustigst na tien uur 's avonds, als alle winkels dicht zijn en de scooters liggen te slapen. Ze is daarentegen het meest bruisend en gezellig om zeven uur 's ochtends, als mensen massaal naar de markt gaan, en alle openluchtcafeetjes volgepakt zijn met mensen die genieten van hun kopje koffie en ochtendsigaretje (alleen de mannen; vrouwen worden geacht niet te roken, want daarmee zouden ze hun familie te schande maken). Bovendien slapen alle toeristen dan nog - zelfs in een toeristisch stadje als Hoi An voel je je om zeven uur 's ochtends als buitenlander een vreemde eend in de bijt.

http://www.chinapost.com.tw/news_images/20080624/p12c.jpg
ECONOMISCHE GROEI - Vietnam was lange tijd een van de armste landen in Azië. De oorlog zorgde voor een grootschalige verwoesting van natuur en rijstvelden, met mislukte oogsten en hongersnoden als gevolg. Die problemen waren na de reünificatie in 1975 natuurlijk niet meteen opgelost, en het isolement van de nieuwe communistische staat droeg nou ook niet bepaald bij aan snel economisch herstel. In 1986 besloot de regering tot hervormingen, en sindsdien is de economische situatie sterk verbeterd. Ook het einde van de Koude Oorlog en het herstel van economische en diplomatieke banden met de Verenigde Staten hebben daaraan bijgedragen. Sinds 2000 is er een handelsovereenkomst met de VS, en in 2007 werd Vietnam zelfs lid van de World Trade Organisation. In naam is het land nog communistisch, maar in werkelijkheid heeft het het vrijemarktkapitalisme lang en breed in de armen gesloten. In de slipstream van China - dat zijn oude imperialistische interesse in Vietnam nieuw leven heeft ingeblazen, maar dan in de vorm van economische investeringen - is de economie van Vietnam de afgelopen jaren dramatisch gegroeid. In 2007 bedroeg de economische groei 8,5%. En ofschoon Vietnam met een BNP van $2800 per inwoner aanzienlijk armer is dan de rijke landen van deze wereld, is het een onmiskenbaar gegeven dat de levensstandaard van de gemiddelde Vietnamees het afgelopen decennium flink is toegenomen. Ook de nieuwe wolkenkrabbers, warenhuizen, hotels en kantoorgebouwen, die in de grote steden als paddenstoelen uit de grond schieten, duiden op economische voorspoed. Maar er is een maar. De economische crisis treft Vietnam, afhankelijk als het is van export en toerisme, hard. De inflatie bedroeg in 2008 25%, en ook de werkloosheid is flink toegenomen. Ook voor dit jaar zijn de vooruitzichten allesbehalve gunstig.

FRANSE OVERHEERSING - Wil je het moderne Vietnam begrijpen, dan moet je niet alleen kennis nemen van de Amerikaanse oorlog, maar ook van de Franse koloniale overheersing die daaraan vooraf ging. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd Vietnam geleidelijk aan geannexeerd door Frankrijk - aanvankelijk alleen het zuiden, later volgde het noorden. Vietnam was daarna economisch gezien het belangrijkste deel van Frans Indochina, dat ook Laos en Cambodja omvatte. De kolonie werd gerund door een kleine Franse oligarchie, die zich verrijkte aan de export van natuurlijke hulpbronnen en agrarische producten, en aan de hoge accijnzen die de bevolking moest betalen. De exploitatie van Vietnam en haar bevolking nam absurde vormen aan. Mensen werden gedwongen hun rijst en andere producten voor een vast bedrag aan de koloniale overheersers te verkopen - om het vervolgens voor meer geld weer van hen te kopen. Men mocht geen rijstwijn meer brouwen, maar moest zijn rituelen uitvoeren met inferieure maar dure rijstwijn die van de Fransen gekocht werd - elk dorp werd verplicht een bepaalde hoeveelheid te kopen. Terwijl tonnen rijst werden uitgevoerd en de heren in Saigon en Parijs zich verrijkten stierven tienduizenden mensen aan hongersnoden. Letterlijk. Ook werden ambitieuze infrastructurele projecten uitgevoerd (zoals de bouw van een spoorlijn van Hanoi naar Saigon), die aan veel werknemers het leven kostten. Ondertussen had de Franse aanwezigheid de nodige invloed op moderniseringsprocessen, met name in de grote steden. Er ontstond iets van een intellectuele elite, die kennis nam van Europese en Japanse ideeën. Zo verdiepte Hồ Chí Minh, de latere bevrijder van Vietnam, zich tijdens zijn studie in Parijs in communistische theorieën. Na de Japanse overgave in 1945 riep hij de Vietnamese onafhankelijkheid uit, maar Frankrijk was niet bereid melkkoe Vietnam zomaar te laten gaan. Een bloedige oorlog volgde. Uiteindelijk stuurden de troepen van Hồ Chí Minh in 1954 de Fransen naar huis, na de slag bij Điện Biên Phủ - aanleiding voor de Amerikanen om hun marionettenregime in Zuid-Vietnam te installeren. Voor het vervolg, zie "Amerikaanse oorlog". (Jamieson 1995:42-99)

http://thumbs.dreamstime.com/thumb_232/1201899726Ydfagm.jpg
GELUIDSOVERLAST - Rust en stilte zijn in Nederland populaire luxeartikelen. Voor veel mensen speelt de aan- of afwezigheid van ongewenst geluid een doorslaggevende rol bij de keuze voor een bepaalde woning of vakantiebestemming. Overgevoeligheid voor geluid is een veelvoorkomende Nederlandse aandoening, en veel mensen beschouwen het als hun grondrecht gevrijwaard te blijven van enige vorm van geluidsoverlast. Welnu, geluidhaters, ik kan u maar een ding aanraden: mijd Vietnam. Er zijn weinig landen op deze wereld waar de mensen zo'n herrie maken. Met name 's ochtends vroeg (zie "Dagritme") is het een lawaai van jewelste. Vuilnisophalers met jengelende piepdeuntjes, venters die hun waren luid roepend adverteren, geluidsinstallaties met imposante bassen, winkels en koffiehuizen waar luide housemuziek gedraaid wordt, claxonnerende motorrijders, karaoke, schreeuwende kinderen, en natuurlijk de lokale nieuwsberichten annex staatspropaganda die meerdere malen per dag uit de speakers komen. Wie hier wil uitslapen, gebruike oordopjes. Het enige voordeel: als je zelf een keer een feestje geeft of luid met je favoriete muziek wilt meebrullen hoef je niet bang te zijn dat je buren de politie op je af sturen.

HỒ CHÍ MINH - Het is moeilijk de populariteit van Hồ Chí Minh te onderschatten. Van het communisme mag dan weinig over zijn, de liefde voor de vader des vaderlands, die liefkozend 'Ome Ho' genoemd wordt, is onverminderd groot. Zijn portret en/of borstbeeld is te vinden in elk zichzelf respecterend gebouw, de meeste steden hebben wel een paar beelden van hem staan, er is een handvol musea aan hem gewijd, zijn mausoleum in Hanoi is een modern pelgrimsoord, en zijn afbeelding prijkt op elk bankbiljet. Jongeren zien hem als hun idool, en noemen zijn naam in een adem met namen als Christiano Ronaldo en Angelina Jolie. Hồ Chí Minh (1890-1969) was naar eigen zeggen eerst en vooral een patriot, voor wie de onafhankelijk van zijn vaderland het hoogste goed was - communisme was niet meer dan een middel om dat te bereiken. Hij verzette zich vurig tegen vreemde overheersing, en leidde de oorlogen tegen Frankrijk en de Verenigde Staten. Dat laatste land heeft altijd de fout gemaakt hem te zien in het licht van de Koude Oorlog, als een nieuwe communistische pion van de Sovjet-Unie, in plaats van als wat hij primair was: de leider van een nationalistische vrijheidsbeweging. En, na zijn dood, een beetje een god.

improvisedBoats.jpg image by MDatTheG
IMPROVISATIE - Voor wie uit een land komt waar strakke organisatie en regelmaat de norm zijn, en zaken ruim van tevoren gepland worden, is het leven in Vietnam even wennen. Veel dingen worden last-minute geregeld. Over het algemeen zijn mensen flexibel wanneer het gaat om afspraken - een afspraak op het laatste moment verzetten is hier niet de halsmisdaad die het in Nederland is. Ik heb hier ook nog nooit iemand met een agenda gezien. Niemand plant ver vooruit. Of dat de erfenis is van de oorlog - een zeker pragmatisch in het hier-en-nu leven, omdat je nooit kunt weten wat er morgen gebeurt - of of het de invloed van de pan-Zuidoost-Aziatische maak-je-geen-zorgen mentaliteit is, durf ik niet te zeggen. Het betekent in elk geval niet dat Vietnamezen lui zijn, of niet hechten aan omgangsvormen - integendeel, het zijn harde werkers, en de juiste omgangsvormen zijn heilig. Maar punctualiteit en een strakke planning zijn hier nu eenmaal geen belangrijke waarden. Die flexibiliteit heeft zo zijn voordelen. Als er op het laatste moment iets verandert, of iemand afzegt, zal de Vietnamees daar minder van schrikken dan bijvoorbeeld de Japanner, die alles tot in de puntjes geregeld wil hebben. Generaliserend: Vietnamezen kunnen goed improviseren, met onverwachte situaties omgaan, iedere situatie opnieuw inschatten - en weten dan ook overal een slaatje uit te slaan. Langetermijnvisie en vooruit plannen zijn daarentegen niet hun sterkste punten. En gek genoeg is die zo sterk ontwikkelde flexibiliteit in geen velden of wegen te bekennen wanneer het morele oordelen betreft - dan is men plotseling star en compromisloos.

http://cache.daylife.com/imageserve/0cdu3t971J8FG/610x.jpg
JEUGD - De bevolking van Vietnam is relatief jong. De gemiddelde leeftijd is 28,5 jaar, en een kwart van de bevolking is 14 jaar of jonger. Ter vergelijking: in Nederland is de gemiddelde leeftijd 40,4 jaar, en is slechts 17,4 procent van de bevolking 14 jaar of jonger. Met name in de jaren '80 en '90 had Vietnam een hoog geboortecijfer, en op dit moment zijn de leeftijdsgroepen tussen 15 en 30 jaar het grootst, zoals een blik op de bevolkingspiramide ons leert. Als gevolg van de oorlog, die decennia duurde, hebben veel mensen van boven de dertig niet of nauwelijks goed onderwijs genoten. De generatie die daarna kwam heeft dat wel. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Cambodja gaan in Vietnam de meeste kinderen ook daadwerkelijk naar school. De hoogte van salarissen wordt over het algemeen gebaseerd op het behaalde diploma, niet op daadwerkelijke kwaliteiten, dus mensen zijn zich terdege bewust van de noodzaak voor kinderen hun diploma te halen. Het onderwijssysteem is dan ook behoorlijk competitief. Dat wil echter niet zeggen dat het onderwijs goed is. De primaire taak van het reguliere onderwijs is te zorgen voor de socialisatie van kinderen in de maatschappij. Ze leren er hoe ze zich moeten gedragen, ze moeten feiten stampen, ze leren er trots te zijn op hun vaderland, ze leren de nationale mythen die voor geschiedenis moeten doorgaan. Voor het leren van vaardigheden moet je evenwel elders zijn - het is geen wonder dat private talenscholen zo'n populariteit genieten, want alleen daar wordt fatsoenlijk Engels gedoceerd. En over kritisch leren denken zullen we het al helemaal niet hebben - een volk dat denkt, dat kunnen de autoriteiten niet gebruiken (zie "Partij"). De Vietnamese jeugd is over het algemeen sterk materialistisch, en politiek apathisch. Massa's studenten studeren economie of bedrijfskunde - geestes- en sociale wetenschappen zijn aanzienlijk minder in trek. Buitenlandse commentatoren mogen uit het materialisme van de jeugd, en hun collectieve wens Engels te leren, de conclusie trekken dat men zich losmaakt van de normen en waarden van de oudere generaties, maar dat is weinig meer dan een sterk staaltje wishful thinking. Als puntje bij paaltje komt is vaders wil nog altijd wet, en leven traditionele rolpatronen en vooroordelen vrolijk voort.

http://www.hypebeast.com/image/2008/04/nike-dunk-vintage-high-3.jpg
KOPIËREN - Als er één kunst is die de Vietnamezen beheersen, dan is het wel kopiëren. Copyright is hier een volstrekt onbekend concept. Werkelijk alles wordt nagemaakt. Vaak is het onmogelijk aan het oorspronkelijke product te komen, terwijl je bijna struikelt over de kopieën. Over het algemeen zijn ze vrij goedkoop. Reisgidsen, romans, CD's, DVD's, merkkleding en -schoenen, tassen, noem het maar - als jij weet wat je wilt, dan regelen zij het voor je. Soms is het nagemaakte product zo goed gemaakt dat het nauwelijks van het origineel te onderscheiden is. Dat lukt helaas niet altijd: mijn scooter is een goedkope kopie van een Japans exemplaar, maar in dit geval is de kwaliteit helaas wel navenant slechter. Ook in andere zaken aapt men elkaar na. Wie een nieuw concept introduceert en daarmee succes heeft, kan er vergif op innemen dat binnen de kortste keren tien anderen datzelfde product aan de man proberen te brengen. Elk succesvol toeristenrestaurant of goedlopende winkel heeft meerdere klonen in de directe omgeving, die min of meer hetzelfde bieden. Inventiviteit wordt niet beloond. Ook goede namen worden gejat. Een guesthouse in Hanoi dat zijn naam in de Lonely Planet weet te krijgen, moet vervolgens het hoofd bieden aan nieuwe guesthouses met exact dezelfde naam die zijn klanten inpikken. Het schijnt dat er sinds kort een copyright wet in werking is, maar er is nog weinig van te merken.

http://images.allrefer.com/reference/world/map-images/vietnam-map.gif
LAND - Vietnam heeft een oppervlakte van ongeveer 325.000 vierkante kilometer. Daarmee is het iets groter dan Italië en iets kleiner dan Noorwegen of Japan. Vietnam heeft een lange kustlijn, en indrukwekkende natuurgebieden, zoals de beroemde Halong Baai in het noorden. Het zuiden bestaat voornamelijk uit een rivierdelta, en is zodoende vlak; het midden en noorden zijn meer bergachtig, met uitzondering van de dichtbevolkte en -bebouwde kuststrook en de Rode Rivier Delta, waar de hoofdstad Hanoi ligt. Het land is behoorlijk uitgestrekt. De twee belangrijkste steden, Hanoi en Ho Chi Minh Stad (Saigon), liggen maar liefst 1150 kilometer uit elkaar - bijna net zover als de afstand tussen Amsterdam en Barcelona. Het is dan ook weinig verwonderlijk dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen het noorden en het zuiden, linguïstisch zowel als cultureel (zie "Zuid en Noord"). Ook klimatologisch en geografisch zijn er grote verschillen. Het zuiden heeft een tropisch klimaat, is het hele jaar door warm, en heeft een rijke vegetatie. Het leent zich uitstekend voor rijstbouw. Het noorden heeft een meer onstuimig moessonklimaat, wordt in het najaar geteisterd door stortregens en tyfoons, en kent behoorlijk koude winters.

MILIEU - De Amerikaanse oorlog kostte niet alleen veel mensenlevens, ook de natuur werd op grote schaal verwoest. Om het hun tegenstanders onmogelijk te maken een guerillaoorlog te voeren, sproeide het Amerikaanse leger tonnen gif over de Vietnamese jungles. De gevolgen waren immens. Duizenden hectares kostbare natuur gingen verloren. Ook landbouwgrond werd waardeloos, en vele oogsten mislukten, met hongersnoden als gevolg. De chemische stoffen veroorzaakten kanker, miskramen, en verminkingen - tot op de dag van vandaag. De Amerikaanse oorlog kan met recht een ecocide genoemd worden: een grootschalige, systematische vernietiging van natuur en milieu. Inmiddels is Vietnam weer een van de mooiste landen ter wereld. Het aantal nationale parken en reservaten is de afgelopen jaren flink gegroeid. Maar dat betekent niet dat het moderne Vietnam geen milieuproblemen heeft. Ontbossing is een serieus probleem - weinig verwonderlijk misschien, gezien de bevolkingsdichtheid. De laatste jaren is ook de vervuiling toegenomen. Vietnam is nog steeds grotendeels een agrarische maatschappij, met betrekkelijk weinig zware industrie, maar dat is wel aan het veranderen. Waar economische groei het mantra is, is milieu per definitie een ondergeschoven kindje. En de immense groei in het aantal scooters (zie daar) heeft ook bijgedragen aan vervuiling - veel oude scooters stoten allerlei schadelijke stoffen uit - en een hogere CO2-uitstoot.

http://www.kennislink.nl/upload/143826_962_1135610059353-judith-van-der-veer2-1.jpg
NETWERKEN - Laten we maar eerlijk zijn: connecties zijn in Vietnam van levensbelang. Wie de juiste mensen kent, kan ver komen. Wie weet wie hij te vriend moet houden, hoeft zich niet al te veel aan te trekken van de wet. Nepotisme en corruptie tieren welig. Evenals andere Zuidoost-Aziatische landen kent Vietnam een kleine bovenklasse, een de facto oligarchie, die optimaal geprofiteerd heeft van het vele ontwikkelingsgeld dat er in het land gepompt is (zie daar) en de recente economische groei (zie daar), en zich buitensporig verrijkt heeft. Maar het belang van netwerken en vriendjespolitiek geldt voor alle lagen van de bevolking. Een baan krijg je hier bijna altijd via-via. Dingen worden geregeld middels een telefoontje hier, en een praatje en een paar bankbiljetten daar - officiële organen worden zoveel mogelijk gemeden, want mensen hebben weinig vertrouwen in het rechtssysteem en in de overheid als rechtshandhaver, corrupt als ze is. Zodoende is het belangrijk de mensen met wie je zaken doet te kennen, ten minste via-via. En niet alleen hen, ook hun familieleden, want de appel valt nooit ver van de boom. In een maatschappij waar netwerken een zo grote rol spelen is sociale controle dan ook een belangrijk sanctiemiddel. Ook cadeaus zijn traditioneel erg belangrijk voor de instandhouding van relaties. Dat vertaalt zich vandaag de dag in een uitgebreide commissiecultuur. Als ik jou naar een bepaalde kleermaker breng, dan krijg ik van hem een gratis overhemd. Als de taxichauffeur jou naar een bepaald hotel brengt, dan krijgt hij geld van dat hotel - geen wonder dat hij je probeert wijs te maken dat het hotel van je keuze niet meer bestaat. Zelfs het loon van de ober in een restaurant is direct afhankelijk van de omzet van de avond. Het gaat zover dat wie voor een culturele organisatie werkt, en erin slaagt buitenlandse subsidie of ontwikkelingsgeld binnen te halen, daarvan een bepaald percentage in zijn eigen zak mag steken - op voorwaarde dat hij zwijgt over het feit dat zijn directeur een veel groter bedrag achteroverdrukt, natuurlijk. De essentie van de commissiecultuur is dat mensen van elkaar afhankelijk zijn, en dat bevordert de sociale cohesie, om met Marcel Mauss te spreken. Dat moge zo zijn, maar het gevolg is dat overal waar geld rolt, er een deel in onbekende broekzakken verdwijnt. Dat geldt ook voor geld gegeven uit liefdadigheid.

http://www.chinadaily.net/photo/images/attachement/jpg/site1/20070918/0013729e42ea085a1a4107.jpg
O
NTWIKKELINGSHULP
- Economische groei of niet, de meerderheid van de Vietnamese bevolking is nog steeds arm. Het moge duidelijk zijn dat niet iedereen een even groot stuk van de taart krijgt. Het minimumsalaris is een schamele 36 dollar per maand, en het gemiddelde jaarinkomen bedroeg in 2008 1024 dollar. In de Human Development Index van de Verenigde Naties bezet Vietnam de 114e plaats (op een totaal van 179 landen) - het is dus niet een van de allerarmste landen ter wereld, maar beslist ook niet een van de rijkere. Het land heeft een grote schuldenlast, van 19,25 miljard dollar (27% van het BNP). Op het gebied van medische zorg, armoedebestrijding en onderwijs wordt veel werk verricht door met name Europese en Amerikaanse NGO's en regeringen. Een korte zoektocht op het internet bevestigt de indruk dat een groot aantal internationale organisaties actief is in Vietnam. Overal zijn wel ontwikkelingsprojecten gaande, en de concurrentie is groot. Terwijl lokale overheden voornamelijk geïnteresseerd zijn in het aantrekken van investeerders en het bevorderen van toerisme, zijn het de NGO's die zorgen voor gezondheidszorg, opvang van kansarmen, AIDS-voorlichting, onderwijs, algemene voorzieningen et cetera. Ook evangelische zendelingen zijn behoorlijk actief, met name onder de minderheden in de berggebieden. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat Vietnam onevenredig veel ontwikkelingshulp en liefdadigheid ontvangt, vergeleken met sommige andere landen. Mogelijk is het feit dat het land door de bloedige geschiedenis zo tot de internationale verbeelding spreekt daar een van de oorzaken van. Ik zou ook de factor 'schuldgevoel' niet willen uitsluiten. Hoe het ook zij, Vietnam is volledig afhankelijk van buitenlandse donoren en investeerders, zoals het een ontwikkelingsland betaamt. Dat niet al het geld terecht komt waar het zou moeten zal daarbij weinig verbazing wekken (zie "Netwerken").

http://cache.daylife.com/imageserve/0gym86Nc9Cerf/610x.jpg
PARTIJ - Evenals grote broer en buurland China is Vietnam een socialistische republiek - in naam, ten minste. Het land wordt geregeerd door een kleine groep mensen, verenigd in de Communistische Partij. Dit is de enige partij die toegestaan is. Wie een politieke carrière ambieert, dient lid te worden van de Partij, en zich vervolgens een weg omhoog te werken (zie "Netwerken"). Ik sluit niet uit dat er onder de oudere generatie partijleden nog enkele oprecht gelovige communisten zijn, die min of meer schone handen hebben; over het algemeen echter zijn vriendjespolitiek, corruptie en zelfverrijking eerder regel dan uitzondering. Politieke oppositie is niet toegestaan, en de vrijheid van meningsuiting is beperkt. Op de persvrijheid-index van Reporters Sans Frontières neemt Vietnam een bedroevende 168e plaats in (van de 173 landen), waar het zich in het gezelschap bevindt van landen als Iran, China, Cuba en Myanmar. Onafhankelijke media bestaan simpelweg niet. Elke krant en elke tv-zender wordt direct gecontroleerd door de Partij, en kritiek op het regime wordt niet getolereerd. Het concept sociale controle wordt wel erg ver doorgevoerd: de Partij bedient zich van een stasi-achtig inlichtingensysteem. Denk niet dat men niet weet wat je doet. Zolang je je politiek afzijdig houdt, kun je rustig je gang gaan, maar al te subversieve meningen worden niet getolereerd. Dat gaat ver: journalisten worden gevangen genomen, filosofieboeken uit de handel genomen, websites geblokkeerd, enzovoorts. Alles in naam van Marx, natuurlijk.


QUÁN ÂM - Religie speelt in Vietnam een grote rol in het leven van alledag. In tegenstelling tot andere communistische landen heeft de regering nooit op grote schaal gestreden tegen geïnstitutionaliseerde religie, zolang men zich politiek maar afzijdig hield. De vaak verkeerd begrepen religiekritiek van Marx heeft in sommige landen geleid tot het bestrijden en onderdrukken van religieuze organisaties, al dan niet gewelddadig, maar dat geldt niet voor Vietnam. Integendeel: boeddhistische monniken waren actief betrokken bij het verzet tegen het Zuid-Vietnamese pro-Amerikaanse regime (sommigen van hen gingen zo ver dat ze zichzelf voor het oog van de camera's in de fik staken). In tegenstelling tot de andere landen van het Zuidoost-Aziatische vasteland, waar het Theravada-boeddhisme de dienst uitmaakt, is Vietnam voornamelijk Mahayana-boeddhistisch, hetgeen te danken is aan de Chinese culturele invloed. Belangrijke Mahayana-scholen als het Reine Land- en het Chanboeddhisme zijn ook hier vertegenwoordigd, maar over het algemeen wordt de Vietnamese religieuze praktijk gekenmerkt door een combinatie van elementen uit het boeddhisme, taoïsme, lokale godenculten, sjamanisme, en voorouderverering. De meest populaire godheid is zonder enige twijfel de bodhisattva Quán Âm, in China bekend als Guan Yin. Dit is de (oorspronkelijk mannelijke) bodhisattva van het mededogen Avalokiteshvara, die onder invloed van het taoïsme een vrouwelijke godin geworden is. In Vietnam heeft de Quán Âm-verering op haar beurt weer lokale godinnenculten geïncorporeerd. Beelden en afbeeldingen van de bodhisattva zijn letterlijk overal: tientallen meters hoog op bergflanken, vijf centimeter klein aan achteruitkijkspiegels, en natuurlijk op vrijwel elk huisaltaar. Wie een examen heeft, ziek is, zich zorgen maakt, of op reis gaat, zal niet nalaten even bij haar op visite te gaan.

http://repairstemcell.files.wordpress.com/2009/02/vietnam-rice-paddy.jpg
RIJST - Vietnam mag dan een indrukwekkende economische groei hebben doorgemaakt, en de grote steden Hanoi en Ho Chi Minh Stad mogen drukke moderne metropolen zijn, de meerderheid van de Vietnamese bevolking woont nog steeds op het platteland. 63% van de beroepsbevolking is werkzaam in de landbouw. De meeste landbouw is als vanouds rijstbouw: 94% van alle landbouwgrond wordt gebruikt voor het verbouwen van rijst. Vietnam is na Thailand 's werelds grootste exporteur van rijst. Het is moeilijk het culturele, sociale en economische belang van rijst in Vietnam te overschatten. Een antropologe schreef ooit een boek over het verband tussen rijst en nationale identiteit in Japan; een dergelijk boek zou men over Vietnam ook kunnen schrijven. Rijst is met afstand het belangrijkste voedingsmiddel, en een maaltijd zonder rijst is geen echte maaltijd. Niet voor niets spreekt men eigenlijk altijd van 'rijst eten' (ăn cơm), wanneer men doelt op het gebruiken van de maaltijd. Ook wanneer men geen rijst eet, eet men rijstproducten: noodles in allerlei soorten en maten, rijstcake, het rijstpapier waarin men groenten en vis wikkelt, andere producten van rijstdeeg, crackers en natuurlijk rijstwijn. Men mag tegenwoordig een monetaire economie hebben, maar die economie draait nog altijd grotendeels om de productie en consumptie van rijst. In die zin is er in al die eeuwen weinig veranderd.

http://www.mccullagh.org/db9/vietnam/ho-chi-minh-city-motorbikes.jpg
SCOOTERS - Sommige dingen kun je niet beschrijven, die moet je ervaren. Ik kan mijn best doen u te vertellen hoe een durian smaakt, maar zolang u het kreng niet zelf geproefd heeft zult u mij niet daadwerkelijk kunnen begrijpen. Datzelfde geldt voor het spitsuur in Ho Chi Minh Stad: een onvoorstelbare stroom aan scooters, scooters en nog meer scooters. De onvermijdelijke gevolgen: een voortdurende herrie van motoren en claxons (zie "Geluidsoverlast") en een dikke laag smog boven de stad (zie "Milieu"). Daar de overgrote meerderheid van de Vietnamezen zich geen auto kan veroorloven, verplaatst bijna iedereen zich per scooter. Standaard. Of men nu dertig kilometer moet reizen om op zijn werk te komen, of simpelweg een boodschap doet om de hoek, men neemt de scooter. Bussen zijn voor kinderen, ouden van dagen en mensen met veel bagage. De benenwagen is voor bedelaars en gekke buitenlanders. De gewone Vietnamees rijdt. Het gevolg: Vietnam is na China en India (landen met meer dan een miljard inwoners) het land met het grootste aantal gemotoriseerde tweewielers ter wereld, zo las ik enige tijd geleden in de Việt Nam News. Niet toevallig is het ook een land waar per jaar 12.000 mensen sterven als gevolg van verkeersongelukken. Tegenwoordig is het dragen van een helm godzijdank verplicht, niet alleen voor de chauffeur maar ook voor zijn passagier, en daarmee is Vietnam een flinke stap verder dan sommige andere landen in de regio. Desalniettemin zie je nog regelmatig een gezin van vier of vijf bijeen gepropt op een enkele scooter, waarbij het vreemd genoeg juist de kleine kinderen zijn die geen helm dragen. Overigens is het 's weekends en op feestdagen vrij gebruikelijk om in dronken toestand rond te rijden, maar dat terzijde.

http://www.saatchi-gallery.co.uk/imgs/artists/hanson-duane/duane_hanson_tourists_2.jpg
TOERISME - Het kwartje is gevallen, en hoe. Vietnamese bestuurders en investeerders hebben zich de afgelopen jaren en masse op het toerisme gestort. Niet verwonderlijk, als je bedenkt dat in navolging van Thailand het aantal toeristen in Vietnam de afgelopen tien jaar exponentieel gegroeid is. In 2008 bezochten 4,25 miljoen buitenlandse toeristen het land, hetgeen de Vietnamese economie een slordige 4 miljard dollar opleverde. Ook het aantal vermogende Vietnamese toeristen dat op vakantie gaat in eigen land is de afgelopen tijd flink gegroeid. Lyrische voorspellingen van verdere groei winnen het van economisch realisme, en vele miljoenen worden geïnvesteerd in indrukwekkende strandresorts. Noem me een pessimist, maar ik betwijfel ten zeerste of de exponentiële groei van het aantal toeristen zal doorzetten. Over tien jaar is de Vietnamese kust vervuild met honderden dure hotels, die voor driekwart leeg staan, wacht maar af. Hoe het ook zij, het moge duidelijk zijn dat het massatoerisme een mixed blessing is voor Vietnam. Aan de ene kant is het goed voor de werkgelegenheid, leidt het tot meer welvaart, zorgt het ervoor dat historische plaatsen goed beschermd en onderhouden worden, en heeft het de positie van sommige etnische minderheden verbeterd. Aan de andere kant zijn de problemen rond toerisme groot, zoals ik eerder heb betoogd. Wederzijds onbegrip, culturele faux pas en racistische vooroordelen zijn aan de orde van de dag. Meer dan dat: toerisme genereert criminaliteit, prostitutie en moreel verval, om niet te spreken over de kosten voor het milieu. Immers, nergens is de scheiding tussen de haves en de have-nots zo evident als in het (massa)toerisme, en dat leidt onvermijdelijk tot spanning. Laten we hopen dat op termijn de positieve effecten van het toerisme zwaarder zullen wegen dan de negatieve.

UNESCO - Vietnam heeft goed begrepen dat veel toeristen meer willen dan alleen een paradijselijk strand en een capabele masseuse. Culture sells. Men realiseert zich terdege dat het Unesco-logo wereldwijd aanzien geniet, en uitstekend dienst doet als PR-materiaal. Maar de motieven mogen dan opportunistisch zijn, het gevolg is onmiskenbaar positief: Vietnam koestert haar World Heritage Sites. Het land heeft er vijf: drie historische, en twee natuurlijke sites. De plaatsen van historisch belang zijn de monumenten van Huế, de oude stad van Hội An (mijn woonplaats, inderdaad) en de tempels van Mỹ Sơn, alledrie gelegen in midden-Vietnam. De twee bijzondere natuurlandschappen zijn de Hạ Long Baai en Phong Nha-Kẻ Bàng National Park. Met uitzondering van de laatste hebben ze allemaal een prominente plaats op de standaard toeristenroute. En, eerlijk is eerlijk, dat is niet meer dan terecht. De oude hoofdstad Hué heeft een indrukwekkend paleis, fraaie architectuur en boeiende tempels en graftomben. Hoi An is een bijzonder goed bewaard gebleven historisch havenstadje, waar de Chinese en Japanse architectonische invloeden nog altijd zichtbaar zijn. De tempels van My Son zijn een indrukwekkend overblijfsel van het Cham-rijk van weleer, en getuigen van dezelfde Indiase religieuze en culturele invloed die zo duidelijk zichtbaar is in de tempels van Angkor en op Java. De andere twee heb ik nog niet bezocht, maar die schijnen ook erg indrukwekkend te zijn. Kortom, in Vietnam is het positieve effect van de Unesco-uitverkiezingen duidelijk zichtbaar. Dollars vermogen veel, ook waar het cultuur- en natuurbehoud betreft.

http://www.mccullagh.org/db9/vietnam/incense-thien-mu-pagoda.jpg
VOOROUDERVERERING - De familie is de belangrijkste sociale eenheid in Vietnam. Elk lid is verantwoordelijk voor de goede naam en het welzijn van de gehele familie, en kinderen dienen oudere familieleden te gehoorzamen en eren (zie "Confucianisme"). Dat geldt ook als deze reeds overleden zijn. Evenals in veel andere Aziatische landen gelooft men in Vietnam dat de zielen van overleden mensen invloed uitoefenen op het leven van de levenden. Die invloed kan positief of negatief zijn, afhankelijk van de zorg die ze ontvangen. Wanneer men goed voor de overledenen zorgt, door op gezette tijden boeddhistische soetra's voor ze te (laten) reciteren, door regelmatig wierook voor ze te branden, door ze bloemen en vers fruit te geven (en eventueel sigaretten), en door ze te informeren over belangrijke gebeurtenissen binnen de familie, dan zullen zij de familie beschermen en voorspoed brengen. Versloft men echter de rituele verplichtingen, dan kunnen de geesten onrustig worden en onheil veroorzaken. De term 'voorouderverering' is dan ook enigszins misleidend - het is niet zo dat de voorouders aanbeden worden, op dezelfde wijze als men goden, boeddha's of bodhisattva's aanbidt (nota bene: ook christenen hebben hier doorgaans familiealtaren, en voeren rituelen uit voor de overledenen). Men moet het eerder zien als een vorm van zorg die men draagt voor overledenen, middels het uitvoeren van rituelen en het brengen van offers. In eerste instantie draagt men de verantwoordelijkheid voor de eigen voorouders, en vrijwel elk huis heeft dan ook een familiealtaar. Daarnaast worden er regelmatig offers gebracht aan de ronddolende geesten die geen nakomelingen hebben om voor ze te zorgen. In Hoi An staan twee maal per maand - tijdens volle en tijdens nieuwe maan - de stoepen vol met provisorische altaren (tafeltjes met bloemen, vruchten en wierook), bestemd voor deze geesten. Overigens gaat men bij speciale gelegenheden (nieuwjaar, andere feestdagen, sterfdagen) verder dan het louter aanbieden van vruchten of bloemen: men schaft dan nepdollars aan, of schaalmodellen van auto's of huizen, die vervolgens verbrand worden. Aan dergelijk nepgeld en schaalmodellen worden vaak honderden euro's gespendeerd. Opa moet het natuurlijk wel naar zijn zin hebben, daar in het hiernamaals.



WATER - Als er één ding is dat Nederland en Vietnam gemeen hebben, dan is het wel dat beide landen bijzonder waterrijk zijn. Zoals eerder gezegd (zie "Land") heeft Vietnam maar liefst twee grote rivierdelta's: die van de Mekong, in het zuiden, en die van de Rode Rivier, in het noorden. Daarnaast is er een aantal kleinere rivieren dat in Vietnam uitmondt in de zee. Vietnam ligt aan de Golf van Tonkin en de Zuid-Chinese Zee, en heeft een kustlijn van maar liefst 3260 kilometer. Het is dan ook weinig verwonderlijk dat de zee een prominente plaats heeft in de nationale verbeelding. Evenals voor Nederland is het water voor Vietnam altijd een mixed blessing geweest. De rivierdelta's zijn vruchtbaar, en voorzien de bevolking van rijst. De zee brengt voedsel (spartelverse vis en zeevruchten - meestal verrukkelijk bereid - zijn een van de grote geneugten van het leven in Vietnam) en handel (Ho Chi Minh Stad, Haiphong en Da Nang zijn drukke, moderne havensteden). Daar staat tegenover dat het land sinds jaar en dag wordt geteisterd door overstromingen, vooral in het regenseizoen. Daarbij gaan soms hele oogsten verloren, met hongersnoden als gevolg. De laatste grote overstromingen vonden tien jaar geleden plaats, toen zo'n 500 mensen verdronken. In tegenstelling tot in Nederland is zwemles hier geen vast onderdeel van het onderwijscurriculum, en de meeste mensen kunnen dan ook niet zwemmen.

http://pro.corbis.com/images/42-15488399.jpg?size=572&uid=%7BFD669A0B-19BE-4BE9-A10D-A281FB317500%7D
XENOFOBIE - Het belangrijkste motief in het Vietnamese nationale narratief is zonder enige twijfel vreemde overheersing. De Vietnamese geschiedenis wordt voorgesteld als een aaneenschakeling van invasies door vreemde mogendheden - eerst lange tijd de Chinezen, daarna de Fransen, Japanners en Amerikanen - die de bevolking wilden onderwerpen. Die bevolking heeft altijd heroïsch gestreden voor het behoud van de nationale identiteit en onafhankelijkheid, en is er zodoende altijd in geslaagd de buitenlandse onderdrukkers te verslaan, zo gaat het verhaal. Dit narratief is ontwikkeld in de eerste helft van de twintigste eeuw, toen Vietnamese nationalistische intellectuelen - naar goed Europees voorbeeld - historische figuren plotseling gingen zien als nationale vrijheidsstrijders. Flauwekul natuurlijk: de gezusters Trưng, vereerd vanwege de strijd die ze leverden tegen Chinese overheersers, waren zich evenmin bewust van het bestaan van een 'volk' en diens 'zelfbeschikkingsrecht' als, pak hem beet, Julius Civilus. Maar ze werden moeiteloos door twintigste eeuwse nationalisten voor hun karretje gespannen - en daar bevinden ze zich nog steeds. Wat er meestal niet bij wordt verteld is dat het midden en zuiden van het huidige Vietnam tot voor enkele eeuwen helemaal niet Vietnamees waren, maar geregeerd werden door, respectievelijk, de Cham en de Khmer. Met andere woorden: het huidige Vietnam is niets meer en minder dan het resultaat van de kolonisering van niet-Vietnamese gebieden in de voorbije eeuwen. Hoe het ook zij, nationalisme is de dragende politieke ideologie van dit land, en de manier waarop men hier met de geschiedenis omgaat ondersteunt die ideologie volledig. Dat heeft een keerzijde. De niet-Vietnamese ander wordt beschouwd met een ambivalente mengeling van neerbuigendheid, wantrouwen en bewondering. Dat hangt er wel van af waar hij vandaan komt, natuurlijk. Op bewoners van de (armere) buurlanden Laos en Cambodja wordt vooral neergekeken; Chinezen worden vooral gewantrouwd; westerlingen worden gewantrouwd, maar ook benijd. Dat de vreemdelingenhaat soms verder gaat dan louter boze blikken en roddels is me inmiddels wel duidelijk: zo heb ik helaas reeds de nodige persoonlijke ervaringen opgedaan met racistische beledigingen en xenofobisch gemotiveerd vandalisme.

http://z.about.com/d/taoism/1/0/0/-/-/-/yinYang.gif
YIN EN YANG - Het is moeilijk de Chinese invloed op de Vietnamese cultuur te overschatten. Op het gebied van sociale verhoudingen en moraal (zie "Confucianisme), religie (zie "Quán Âm" en "Voorouderverering"), taal (veel Vietnamese woorden stammen uit het Chinees, en tot een eeuw geleden werd het Vietnamees met Chinese karakters geschreven), politiek, kunst en architectuur zijn de invloeden groot. Maar weinig aspecten van de Chinese cultuur spelen zo'n grote rol in het Vietnamese leven van alledag als het geheel aan geloven en gebruiken dat we bij gebrek aan een betere term 'taoïsme' noemen - in het kort, de traditionele Chinese kosmologie. Deze is gebaseerd op een dualistische filosofie, waarvan yin en yang de basisprincipes zijn. Wordt de balans tussen deze twee verstoord, dan veroorzaakt dat problemen. Deze kosmologie staat aan de basis van de traditionele Chinese geneeskunde, die ook in Vietnam populair is, c.q. was (tegenwoordig slikt men helaas vooral antibiotica alsof het M&M's zijn, maar dat terzijde). Heel populair is ook de Chinese astrologie (de Chinese dierenriem en de maankalender spelen een grote rol in de Vietnamese religie en cultuur), de ruimtelijke filosofie feng shui, en bovenal de numerologie. Of het nu gaat om het kiezen van een naam voor een pasgeborene, het bepalen van de datum waarop een huwelijk zal plaatsvinden, het kiezen van een nummerbord voor een scooter of auto, de inrichting van een nieuw gebouwd huis, of algemeen advies aangaande de toekomst: men zal niet nalaten een taoïstische specialist te consulteren.


ZUID EN NOORD - Elke generalisering doet geweld aan de pluriformiteit van de realiteit. Dat geldt ongetwijfeld ook voor dit ABC. Helaas is dat onvermijdelijk: wie iets zinnigs wil zeggen over een land en zijn bewoners, ontkomt er niet aan te generaliseren. Maar een belangrijke nuancering wil ik wel maken. Zoals gezegd is Vietnam een uitgestrekt land, en is de afstand tussen de twee dichtstbevolkte gebieden - de streek rond Hanoi in het noorden, en de streek rond Ho Chi Minh Stad in het zuiden - groot. Er zijn dan ook aanzienlijke regionale verschillen, en niet alleen op klimatologisch gebied. De invloed van het confucianisme (en, in het algemeen, van de Chinese cultuur) is veel groter in het noorden dan in het relatief laat gekoloniseerde zuiden, dat meer gemeen heeft met andere landen in Zuidoost-Azië. De taal die men in het noorden spreekt verschilt behoorlijk van de taal die men in het zuiden spreekt. De mensen zijn ook verschillend: noorderlingen zijn stugger, werken harder, zijn conservatiever, maar je kunt van ze op aan; zuiderlingen hebben meer een laissez-faire mentaliteit, hechten minder aan de juiste omgangsvormen, en zijn materialistischer, zo luiden de clichés (Heyder 2007:78-91). Er zijn, kortom, zeker spanningen tussen noorderlingen en zuiderlingen - daar heeft de geschiedenis wel toe bijgedragen. Maar hoe groot de verschillen en spanningen ook zijn, Vietnamezen zijn over het algemeen trotse nationalisten, voor wie hun land en diens eenheid heilig zijn. Liever dood dan in tweeën gedeeld, inderdaad, zelfs als je er een jarenlange oorlog voor moet voeren. En dat brengt ons weer bij de A van "Amerikaanse oorlog".

Monday 25 May 2009

A day at the beach

It was a hot Saturday morning. The sun was shining relentlessly. I met my girlfriend at a tourist restaurant near my house, where we had a delicious continental breakfast. When we were full, we went to the small bicycle store around the corner and rented two bicycles.

We cycled through villages and rice paddies. We were greeted by young children shouting 'hello, hello', and by old ladies in pajamas. I had lost my hat some time before, and the sun was burning my forehead. Trees in bloom spread sweet fragrances. Women wearing conical straw hats were busy harvesting rice. Water buffaloes were chewing slowly.

We came across the tomb of a seventeenth century Japanese merchant. It was surrounded by rice paddies. This man had already been to Hoi An several times, when in Japan the newly established Tokugawa regime implemented its isolationist policy and forbade all citizens to travel abroad. However, he was in love with a Vietnamese woman, and he did not want to live without her. According to the story, he missed her so much that he decided to risk his life and leave his home country, so that he could live with her in Hoi An. I wish to believe they lived a happy life together, and he did not regret his choice to escape from his country.



Morning gave way to noon, and the sun's force increased. This was no cycling weather, we realised, and we headed for the beach. We opted for nearby Ahn Bahn beach, equally beautiful but more quiet than touristy Cua Dai beach. When we arrived, there were only a few people, despite the fact that is was weekend. We were greeted by the owner of one of the small beach restaurants, who directed us to a big straw parasol with two seats and a small table. We ordered drinks, sat down and relaxed.

Two tables left of us, a Dutch couple was reading quietly. Two tables right of us, some boys were doing drinking games and yelling at each other. Apparently, they were pretty drunk already, judging from the number of times they went to the sea to pee, and the volume and tone of their conversations. Fortunately, however, I had brought my iPod. So we ignored them, listened to my music, and took a nap.

After a while, we woke up, and decided to go for a swim. We went left, in order not to be too close to the boys (and their urine). However, as soon as we were in the water, two of them approached us, looking at us provocatively long. They came annoyingly close. We tried to ignore them, and moved a bit further. They didn't follow us any longer. We swam and played in the high waves. We were happy.

When we were about to leave the water and return to our seats, a new group of people arrived. From a distance, we saw the owner of the restaurant moving our towels and bags to the table next of us. This table was right next to the drinking boys. A German woman took our place, a German-speaking Vietnamese family the place left of it. Two other tourists, apparently unrelated, who had arrived at the same time, went to sit at the last remaining place. The situation was as follows:
Parasol + table: A B C D E F

A: Initially empty; later, two tourists sat there
B: The Dutch couple, suddenly surrounded by others
C: Initially empty; later, the German-Vietnamese family sat here
D: Our place, claimed by the German woman
E: Initially empty; the place where we were moved to, involuntarily
F: The drunk boys
For obvious reasons, we did not want to sit next to the boys. They were noisy, smelled of alcohol, and behaved quite aggressively. The two tables were less than a meter apart, so sitting there really was no option. Clearly, the woman did not want to sit next to them either. Apparently, she knew the Vietnamese-German family, and they demanded they got two places next to each other - not giving a damn about the people who were already there. If they had moved our stuff to place C, and taken place D and E, there would not have been a problem - but of course, she also wanted to sit as far away from the boys as possible. So when we returned to our place, it was already too late. The woman had confiscated our table, and our stuff had been moved to the table right next to the boys, who were looking at us angrily, sensing our reluctance to go sit there. The German woman was deliberately looking the other way, apparently convinced of her God-given right to sit wherever she wanted to sit.

It is bad manner to move your customers' belongings to another place, without asking them first. Period. If these people really wanted to sit next to each other, they could have asked the other Dutch couple to move to table A, and taken place B and C. Alternatively, they could have waited for us to return from the sea, and ask us then (in which case we would have agreed to move to place C, so they could take D and E). Yet, it was not only the fault of the owners. This woman and her Vietnamese expat friends were behaving as though they ruled the world. Telling a restaurant owner to move other people's stuff elsewhere, and claiming their place, is simply very rude. Sadly, though, it is illustrative of the behaviour of some tourists in Vietnam (including many Vietnamese expats, who, in general, are loathed by other Vietnamese - partly out of jealousy, but partly because most of them do tend to behave quite arrogantly, now that they are 'rich'), who seem to think that their money allows them to demand whatever it is they want.

Let's state things clearly. When it comes to tourism, something is going seriously wrong in Vietnam. Whenever you visit places that are not visited by many tourists, you are greeted by friendly, trustworthy people. As long as a city or town is only visited by a couple of independent travellers and some foreign expats, people are generally very welcoming. However, as soon as a place becomes a popular tourist destination, it changes significantly - for the worse. Nha Trang is probably the worst place in Vietnam, but Hue, Hanoi and, increasingly, Hoi An have similar problems. These places not only attract tourists, but also crowds of Vietnamese from other places hoping to earn some easy money - in one way or the other. A small town simply does not need three hundred motorcycle taxis, no matter how many tourists are there, but try to tell that to the guys who believe they can make a living by driving foreigners around. And if you can't manage making enough money one way, you'll try another way. With tourism come prostitution, rip-offs, drug abuse, theft, even violence. Law enforcement is frighteningly inadequate: in sharp contrast to Thailand, Vietnam does not have any tourist police, and police are generally unable and/or unwilling to help tourists who suffer from crime. In fact, many tourists don't even bother going to the police when they have something stolen.

But there is more to it. It would be too easy to just blame the Vietnamese people and authorities for the problems. Xenophobic sentiments may be partly due to a lack of decent education and to nationalist propaganda, but it is also a sad fact that some tourists do not seem to realise that they are ambassadors of their country. When you are seriously insulted by a white guy because you charge him one dollar too much, your overall impression of white people is quite likely to change. When you see a foreign girl topless on the beach (even though any guidebook will strongly discourage her from doing so), or snogging a guy she doesn't know in a bar, it may be a bit easier to believe that all foreign girls are indeed whores. And when you have rich tourists complaining and looking down upon you all the time, even though you are working very hard, why would you continue being friendly and polite to them?

Don't get me wrong. I am not saying that all tourists behave badly, nor do I suggest that all Vietnamese working in tourism are malicious. Many tourists are interested in the country they visit, at least superficially, and behave well. Many Vietnamese are genuinely friendly to foreigners and simply work hard to make a living. But for some reason, people generally remember negative experiences much longer than positive ones, anywhere in the world. Vietnam is no exception. And the tourism-related problems, including the high crime rates and mutual misunderstandings and hostilities, are too numerous to be called incidents. These are structural problems.

I am afraid we did not succeed in contributing to a better understanding. We were moved involuntarily to a place where we did not want to sit. We hesitated, as we did not want to sit so close to the drunk boys, two of whom had already approached us aggressively. But when we tried to pay for our drinks and leave, the restaurant owners started complaining, refused to accept the money, and tried to convince us to stay. Of course, they realised that we hadn't had lunch yet, and they didn't want us to move and spend our money elsewhere. We did not feel like arguing, but we did not want to stay, either.

In any public conflict, bystanders play an important role. Even when they don't want to be involved, most people automatically choose a side. They naturally disapprove of the person whom they think causes the problem (by being stubborn, demanding, whatever), and sympathise with the other. Most of the time, they are not aware of this. Yet, gaining their sympathy is crucial for getting what you want, as public opinion is a powerful weapon. In a conflict, both parties usually are convinced that they are right. In the end, though, it does not really matter who is right and who is wrong. What matters is: who succeeds in gaining the sympathy of the bystanders, for this is the way to convince the other. People always give in to group pressure, after all. So power is not about other people obeying you; power is about having other people sympathise and side with you. Convincing the group of your right - by remaining patient, by playing the part of the victim, and not the aggressor - is the way to success.

In this case, public opinion clearly was against us, notwithstanding the fact that, objectively speaking, we really had not done anything wrong. We were sitting somewhere, went for a short swim, and when we returned, our personal belongings had been moved. Sure, if you prefer those other customers to us, feel free to do so - but then please don't complain when we move to another restaurant.

The bystanders, however, considered us the cause of the problem. We were creating a problem, because we did not want to sit at the place we were moved to, that seemed to be the consensus. The boys obviously noticed that we didn't want to sit next to them, and they were not amused. The German empress and her friends were annoyed by the fact that we didn't quietly accept the situation, and ignored us blatantly - in stead of interfering, explaining why they wanted to sit at our place, and trying to find a solution. The restaurant owners made a fool of themselves by literally begging us to stay. The couple sitting at table B did their best to ignore the situation, but the newly arrived tourists at table A looked at us disapprovingly. 'Why is this guy making such a problem, why don't they just take that last free table?' they must have thought, judging from the look on their face. 'Why do they give those poor restaurant owners such a hard time? Why do some foreigners behave so rudely...?'

In fact, however, we did not behave rudely, nor did we get angry. I didn't feel like arguing at all, actually. So after some hesitation we decided to go. We left the money for the drinks on the table, said goodbye politely, and left. The restaurant owners looked defeated, as if someone had just killed their cat. The German empress was suddenly very busy talking to her neighbour. The other tourists looked embarrassed. The boys opened their twentieth bottle of beer. And, of course, had to save their honour:

'Why do you follow that foreigner? Do you want to get AIDS or something?'

I don't know the exact words they used. My girlfriend didn't tell me what they said until half an hour later, and I am sure she didn't use the same words as they. Anyway, the association of foreigners with AIDS in itself is insulting enough. I'm glad I didn't understand what they were saying at the moment they said it, for I might have lost my temper and become very angry. When I heard about it later, it only made me sad.

As a matter of fact, the number of HIV infections in Vietnam has increased significantly in the course of the past few years. It is much higher than in most European countries (290,000 infections, i.e., 0.5% of the population in Vietnam, versus 18,000 infections, 0.2%, in the Netherlands). It is mainly foreign NGO's and volunteers that are active in the battle against HIV, and try to educate the people - not easy, considering the government's condemnation of 'promiscuity' and the lack of any serious sexual education. Associating foreigners with the spread of HIV is not only racist, it is also insulting to all those efforts made by foreigners to tackle the problem of the growth of HIV in Vietnam. They are the ones doing most of the good work - the government obviously doesn't care much, as they are too busy 'running the country' (i.e., filling their pockets with the yen, yuan and won of foreign investors).

Although arguably the worst one, this was not the first insult we suffered. 'She can't get a Vietnamese boy', we hear quite often. Once, when they found out I'm Dutch, they added an incredibly rude remark about the alleged profession of many women in Holland (she didn't understand what they meant, and I didn't really feel like explaining, as it would only have made her more sad). Occasionally, people who know her ignore her when she greets them on the street. We have got used to people looking at us disapprovingly. And these are just the things I notice - I am sure many more things are said which I do not understand, and which she does not tell me.

The remark the boys made, as well as the behaviour that preceded it, is illustrative of the way Vietnamese (especially in touristy places) tend to perceive foreigners. In the perception of most Vietnamese, there is an existential difference between their own people and 'westerners', especially when it comes to moral values. This image is carefully constructed and cultivated, by means of education, propaganda and popular discourse. According to the myth, westerners are rich (all of them, of course), but they do not know how to behave in public, they don't take care of elderly people, they have sex with many different people, they don't care about their family, and they are unable to really understand Vietnamese (or, for that matter, Asian) 'culture'.

As elsewhere, AIDS is seen as the result of moral corruption and promiscuity - thus, it is easily associated with the perceived immorality of foreigners. Obviously, most Vietnamese are more polite than these drunk boys, and would never say such things. Nonetheless, the ignorance is widespread. In the end, what is at stake is the belief that they are fundamentally different from us - and this is a belief shared by basically everyone. The conclusion that, if they are so fundamentally different and don't understand moral values, they cannot be trusted, is drawn easily.

It is true that Vietnamese society is characterised by strong moral values and restrictions, undeniably more so than liberal countries in, say, Western Europe. However, the strong moral values that apparently define Vietnamese society do not apply to everyone equally. In fact, Vietnam is a thoroughly sexist society, and women are treated remarkably differently from men. Whereas women generally work twice as hard as their male colleagues, and basically run the economy, they earn less, and have very little political power. Confucian ideology lingers, and women still have considerably less freedom to make their own choices than men. But the discrepancy between the sexes is perhaps nowhere as significant as in the field of sexual morality.

Women are not supposed to have sex before marriage. They should be obedient and faithful, and sacrifice themselves for the sake of their family - their parents, until they are married, and their parents-in-law, after. Women are either good or bad, and correspond to one of the sexist female archetypes: the virgin, the mother, and the whore (and, perhaps, the evil hag/mother-in-law). There is nothing in between. An unmarried woman who has sex, or just sleeps at her boyfriend's place, is considered a whore - by definition. Men, on the other hand, are free to fuck around, visit brothels, et cetera. A good husband is someone who takes care of his family financially, and is a good representative of his family in the community - not someone who is loyal sexually. Virginity and monogamy are not considered important male virtues. Hypocrisy rules.

So, in sum:
1. A foreigner is immoral, by definition, especially when it comes to sex (hence, the association of foreigners with HIV - at least by some ignorant people).
2. Only virgins are good girls.
3. A girl who dates a foreigner doesn't care about moral values, cannot be a virgin, and damages her family's good name. If she is not a virgin, nor a mother, she must correspond to that other archetype.
4. It is ok to insult her, as she is not a decent person anyway.

Jealousy is a dangerous thing.

We went to another restaurant. We had fresh crab and rice soup. We went swimming one more time. We talked. We wondered: maybe it's time we meet some people who have had similar experiences, and learn how they dealt with them. And we wondered: maybe living in a big city wouldn't be so bad, after all. We laid down and relaxed, but not completely.

And I wondered: what would the Japanese merchant have done?

Friday 22 May 2009

Mijn gekko

Ik zit achter de computer. Ik ben een verhaal aan het schrijven over een Japanner in een Vietnamees warenhuis, of een essay over Oost-West mythen. Misschien lees ik net een artikel in een online dagblad, of verdoe ik mijn tijd met onnozele facebookquizjes.

Plotseling gebeurt er iets, aan de rand van mijn blikveld. Ik kijk op. Twee kleine kraaloogjes verschijnen boven het beeldscherm. Een klein grijsgroen snoetje houdt ze gezelschap. Onze ogen ontmoeten elkaar. Na een paar seconden floepen de oogjes en het snoetje weer weg.

Even later zit hij op de muur. Hij is niet groter dan een paar centimeter. Zijn huid is bijna doorschijnend. Zijn ogen zijn twee heldere speldenknopjes. Vol verwondering kijken ze de wereld in.

Hij slingert zich een weg over mijn muur. Probleemloos loopt hij verticaal, probleemloos ondersteboven. Een keer met je ogen knipperen, en floep, hij is weg. Nog een keer knipperen, en floep, hij is weer terug. Langer dan een paar seconden stilzitten is er niet bij. Hij is klein, kwetsbaar, en razendsnel.

Zuidoost-Azië is een bonte beestenboel. Muggen, mieren, kakkerlakken, ratten, kikkers, vleermuizen, vogels, vlinders, nachtvlinders, cicades, katten, honden, kippen, torren, padden, spinnen en eenden zijn overal. Soms zie je ook slangen, tokehs, schildpadden, vliegende eekhoorns, gibbons, makaken, krabben, waterbuffels, kraanvogels, adelaars, leguanen, ganzen en olifanten. Eenzaam hoef je je hier in ieder geval nooit te voelen.

Maar er zijn weinig dieren die zo geliefd zijn als de kleine huisgekko. Hij verspreidt geen nare ziekten en hij snoept niet van je rijst. Hij leeft van muggen, motten en mieren. En, zo gelooft men, hij brengt geluk je huishouden in.

Het plekje achter mijn bureau lijkt mijn kleine huisgenoot te bevallen. Hij zit er nu al een paar dagen. Elke keer als hij tevoorschijn komt schrik ik even op. Maar wanneer ik zie dat hij het is, moet ik glimlachen. Ik ben blij dat hij het hier naar zijn zin heeft. Ik ben blij dat hij me af en toe komt bezoeken. Hij is welkom.

En misschien heb ik het mis, maar het lijkt wel alsof hij een ietsjepietsje groter is dan gisteren. Een millimeter, hooguit, maar daar begint het mee. Misschien is het hem vannacht wel gelukt een dikke mug te vangen. Ik hoop dat hij zijn buikje goed vol heeft gegeten.

Groei, kleine, groei, tot je groot en sterk bent. Zwiep maar met je mooie staartje. De wereld is van jou.

Zijn twee grote kleine kraalogen kijken me vragend aan.

http://gallery.photo.net/photo/4027480-lg.jpg
Foto afkomstig van: http://photo.net/photodb/photo?photo_id=4027480

Wednesday 20 May 2009

Na een half jaar

Time flies when you're having fun. Ik ben nu ruim een half jaar van huis. Toen ik uit Nederland vertrok was het december en donker, en wanneer ik aan Nederland denk zie ik nog altijd grauw najaarsweer voor me. Maar de tijd is daar natuurlijk ook voorbij gegaan. Het is moeilijk te geloven dat alle vogels hun ei reeds gelegd hebben, dat de Keukenhof in volle bloei staat, en dat de voetbalcompetitie reeds voorbij is, maar het zal wel zo zijn. Ik ben in het afgelopen half jaar ongelooflijk veel ervaringen rijker geworden, en daardoor ongetwijfeld veranderd. Het zou naïef zijn te veronderstellen dat Nederland in die tijd hetzelfde gebleven is. Elk land verandert, zelfs Nederland. Panta rhei, inderdaad.

De afgelopen tweeëneenhalve maand heb ik doorgebracht in Vietnam. Inmiddels ben ik hier min of meer gesettled. Ik heb eindelijk een vast weekritme, en ik begin langzaam maar zeker iets te begrijpen van de Vietnamese taal, geschiedenis en cultuur. Helemaal thuis voelen doe ik me hier niet - daarvoor zijn de ervaringen van negatieve vooroordelen en beledigingen net iets te talrijk, en de verschillen in moraal en levenshouding net iets te groot - maar over het algemeen bevalt het leven me hier best. Ik werk nu vijf avonden in de week; drie avonden geef ik Engelse les in Đà Nẵng, twee avonden Japanse les hier in Hội An. Rijk word ik er niet van, maar ik kan er van rondkomen. Belangrijker: het is werk dat ik met plezier doe, en waar ik, al zeg ik het zelf, ook nog eens tamelijk goed in ben.

Ik heb vrij veel vrije tijd, maar toch verveel ik me geen moment. Ik besteed natuurlijk zo veel mogelijk tijd met mijn vriendin. Op doordeweekse avonden studeren we samen, en maken motorritjes. Op zaterdag gaan we graag naar het strand, fietsen in de omgeving, of winkelen in Đà Nẵng. Verder ontmoet ik af en toe reizigers die Hội An aandoen. Wanneer ik alleen thuis ben houd ik me bezig met wat voorzichtige pogingen tot schrijven - met de nadruk op voorzichtig - en met het bestuderen van de Vietnamese taal en geschiedenis. Tôi học tiếng Việt, eindelijk maar toch!

Ik heb u verteld dat mijn fototoestel gestolen is. Daarbij ben ik de meeste foto's van de afgelopen maanden kwijtgeraakt. Ik rouw nog immer om de vele foto's van Angkor, maar ik troost me met de gedachte dat ik er ooit opnieuw rond zal lopen, gewapend met een flitsende nieuwe camera (compleet met opschroefbare lenzen, jawel). Tot die tijd doe ik het met mijn herinneringen. Gelukkig zijn er van de afgelopen tijd toch nog een paar foto's bewaard gebleven: sommige waren afkomstig van mijn camera, maar stonden op Nhungs laptop; andere waren met haar camera gemaakt. De mooiste heb ik nu op facebook gezet. U hoeft geen lid te zijn om ze te bekijken, maar kunt gewoon hier klikken. Ook heb ik een paar nieuwe foto's toegevoegd aan Tatou's tweede fotoalbum (zie hier; voor het eerste album, zie hier).

Een voorproefje:


Tatou met haar nieuwe Vietnamese hoed; op het strand nabij Hội An


Aike verzamelt kamille; op de achtergrond de tempels van Mỹ Sơn


De weg naar Hội An

Sommige mensen hebben mij ietwat bezorgd gevraagd wat er gebeurd is met mijn academische ambities. 'Je wilde toch zo graag promoveren? Wat doe je dan daar in Vietnam?' Het antwoord op die vraag is eenvoudig. Ja, dat wilde ik inderdaad, en ja, dat wil ik nog steeds. Ik heb mezelf alleen iets meer tijd gegeven. Dan maar niet in 2009 beginnen, 2010 is ook prima. Ik vermaak me wel, in de tussentijd. En ik leer ondertussen het nodige bij.

Soms lijkt het leven van toevalligheden aan elkaar te hangen. De vraag is natuurlijk hoe toevallig die toevalligheden zijn. Herinnert u zich nog dat ik vorig jaar gesolliciteerd heb naar een AiO-plaats in Oslo? Ik had aanvankelijk een erg goed gevoel bij de aanstelling, en bij mijn eigen onderzoeksvoorstel. Ook de hoogleraar die mij zou gaan begeleiden was positief. Maar het duurde lang voor ik iets hoorde. Erg lang. Pas in augustus kreeg ik een kort, nietszeggend mailtje waarin mij werd medegedeeld dat de AiO-plaats naar iemand anders was gegaan. Ik was tamelijk verbolgen - niet over het feit dat ik gepasseerd was (ik hield er al lang geen rekening meer mee dat ik nog verkozen zou worden), maar wel over de gebrekkige communicatie hunnerzijds. Ondertussen had ik een poging ondernomen een Amerikaanse Fulbright-beurs te bemachtigen, maar ook daar werd ik vreemd genoeg afgewezen.

Ieder nadeel heeft zijn voordeel, zo wil het cliché, en het cliché is maar al te waar. Uitgeblust als ik was na het schrijven van mijn masterscriptie en het met vallen en opstaan herstellen van de ziekte van Lyme, besloot ik dat het niet zo'n gek idee zou zijn om even pauze te nemen, en eindelijk die reis te gaan maken die ik al zo lang had willen maken. Ik vestigde mij in een vreemde stad, schraapte wat geld bij elkaar met onnozele baantjes, en vluchtte vervolgens in december opgelucht het land uit - maar niet nadat ik nog een poging had gewaagd een AiO-plaats aan mijn alma mater te bemachtigen. Ook deze ging echter aan mijn neus voorbij, zij het nipt.

En nu? Nu zit ik hier, verdomde dankbaar dat ik in de afgelopen negen maanden drie maal afgewezen ben. En, zo vernam ik recentelijk via-via, het was echt kiele-kiele. Naar verluidt vond de sollicitatiecommissie in Oslo mijn onderzoeksvoorstel namelijk het beste. Klaarblijkelijk was de enige reden dat men mij niet aannam een puur bureaucratische: ik had mijn masterdiploma nog niet binnen op het moment dat ik solliciteerde, en kon het derhalve de commissie niet voorleggen. Natuurlijk zou het promotietraject pas beginnen nadat ik mijn masterprogramma had afgerond - maar dat vond men kennelijk niet voldoende. Onder het motto 'in het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst' legde men mijn cum laude bachelordiploma's en sterke onderzoeksvoorstel naast zich neer, daar ik op dat moment nog geen papiertje op zak had waarop stond dat ik een master was.

Kent u dat gevoel? Dat gevoel van: het is geen toeval, het heeft zo moeten zijn? De poppenspeler heeft me laten ruiken aan AiO-plaatsen, aan de wetenschap, aan de toekomst - maar zij/hij vond het nog te vroeg om me deze stap te laten maken. Eerst moest ik meer leren over mezelf, over anderen, over de wereld waarin ik leef, over goden en demonen, en over de liefde. Ik moest de confrontatie aangaan met mezelf, met mijn eigen angsten en verlangens. Na zes jaar boeken bestudeerd te hebben was het tijd om te ervaren. Ik moest op reis, mezelf leren kennen, mijn spoken overwinnen. Ik moest mijn eigen mythe maken, om met Joseph Campbell te spreken.

De rest van het verhaal kent u. Ik hoorde de stemmen van goden en geesten en boeddha's, en zal nooit meer monotheïst kunnen zijn. Ik zag armoede en uitbuiting. Ik ervoer de kracht van vooroordelen, de menselijke behoefte de ander af te keuren. Ik zag hoe intens seks, geld en macht met elkaar verweven kunnen zijn. Ik begreep eindelijk wat Aziaten al zo lang begrijpen: dat je in je leven op een bepaalde manier de handelingen en gedachten van je voorouders met je meedraagt. Ik zag de hel, met eigen ogen, in Cambodja - zelfs Dante had het niet treffender kunnen verbeelden. Ik leerde dingen over mezelf die ik hier niet op kan schrijven. Ik begreep plotseling donders goed dat er heel veel is waarvan ik geen ene donder begrijp. En uiteindelijk ontmoette ik haar naar wie ik al die tijd op weg was, zonder dat te weten.

De reis is echter nog niet voorbij. Ik heb me hier gevestigd, maar niet voorgoed. De protagonist uit de mythen van Campbell gaat uiteindelijk weer terug naar huis. Dat geldt voor Dorothy, dat geldt voor Odysseus, dat geldt voor Skywalker, en dat zal dus ook wel voor Aike gelden. Ik weet alleen niet of de plaats waar ik opgroeide ook echt mijn thuis is, in de metafysische betekenis van het woord. De vraag waar ik uiteindelijk terecht zal komen is dan ook een interessante. Nomade die ik ben is mijn verlangen naar een plaats die ik thuis kan noemen onverminderd groot, maar vermoedelijk zal die plaats nog even op zich laten wachten. Er is een aantal landen waar ik een sterke band mee heb, maar het land waar mijn kinderen zullen opgroeien is niet noodzakelijkerwijs een van die landen - afhankelijk als ik ben van externe factoren als werkgelegenheid en immigratiewetten.

De toekomst is, kortom, even onzeker als een jaar geleden, en dat is maar goed ook. Een leven zonder verrassingen, het zou maar saai zijn. Leve het onverwachte, of we het nou toeval, noodlot of voorzienigheid noemen. Leve het nu, en al zijn geschenken. En het nu, dat is voor mij Vietnam, dat is taalles, motorrijden, gemene roddels, rijstpapier met verse groenten, tropische hitte, prachtige dromen, sterke koffie met mierzoete gecondenseerde melk, karaoke, couchsurfen, krabben en schelpdieren, stranden, beledigingen, vrolijke en ambitieuze studenten, censuur, Bière Larue, bezorgde schoonouders in spe, noodlesoep, hoop en liefde.

Enfin. De verre toekomst mag dan volstrekt ongewis zijn, de nabije toekomst is dat iets minder. De nomade miste de Groningse zeeklei een beetje, eerlijk gezegd. Hij miste zijn familie en vrienden in Nederland. Ook wilde hij zijn vriendin graag zijn land laten zien, stiekeme nationalist die hij is. En dus schuimde hij vliegtarieven.nl af, op zoek naar goedkope tickets. En jawel: niemand minder dan onze goede oude Russische vrienden kwamen te hulp. Voor een bedrag dat aanzienlijk lager lag dan het bedrag dat de concurrenten rekenden boden ze retourtickets Hanoi-Europa vice versa aan.

Wat betekent dat? Het betekent dat we, mits de Nederlandse ambassade zo vriendelijk is Nhung een visum te verlenen, van 7 augustus tot 7 september aanstaande in Europa verblijven. We zijn van plan de eerste twee weken in Groningen door te brengen, en de laatste week van augustus in de Randstad. We verheugen ons erop jullie (weer) te zien, en bij te kletsen.

En daarna? Daarna gaan we voorlopig terug naar Vietnam. Of we in Hội An blijven, of toch verhuizen naar een van de grote steden, is op dit moment nog onduidelijk. Maar we houden jullie op de hoogte.

Voor nu: succes met alle examens, tentamens, werkstress, lentekriebels, scripties, zomervakanties en alle andere spannende dingen van de komende tijd.

Tot over een maand of drie.

Thursday 14 May 2009

Oost en Oost


Ze zullen zo langzamerhand bekend zijn, de gangbare Oost-West mythen. Aziaten zijn collectivistisch, westerlingen individualistisch; Aziaten zijn gevoelsmensen, westerlingen rationeel; Aziaten hebben een sterker moreel bewustzijn dan westerlingen; Aziaten cijferen zich weg voor anderen en hechten niet aan persoonlijke vrijheid, in tegenstelling tot westerlingen; Aziaten zorgen voor bejaarde familieleden, westerlingen stoppen ze weg in verpleeghuizen; Aziaten hebben een schaamtecultuur, westerlingen een schuldcultuur; Aziaten komen niet op voor zichzelf, westerlingen wel; Aziaten zijn spiritueler ingesteld dan westerlingen; et cetera, et cetera. De dichotomie is simplistisch en aantoonbaar onjuist, maar toch zullen de meeste mensen met wie je komt te spreken over cultuurverschillen vol overtuiging een variant op het uitgekauwde Oost-West verhaaltje proclameren, oprecht gelovend in de originaliteit van de eigen 'inzichten'.

De mythen zijn relevant, daar ze mede identiteit vormgeven en zodoende fungeren als self-fulfilling prophecies - maar laten we ze in godsnaam niet klakkeloos aannemen, laat staan napapegaaien. Soms lijkt iedereen die je ontmoet een amateur-cultuurfilosoof. Maar helaas heeft bijna niemand ook daadwerkelijk iets zinnigs over cultuur te melden, daar bijna niemand de moeite neemt de gehanteerde categorieën te onderzoeken en definiëren. 'Aziaten zijn collectivistisch, westerlingen individualistisch' - je hoort het keer op keer verkondigd, in vergelijkbare bewoordingen. Maar klopt het werkelijk? Ik kan u tig voorbeelden noemen van collectivisme in westerse samenlevingen, en van individualisme in Aziatische samenlevingen - het hangt maar net af van wat er onder die termen wordt verstaan. Europa heeft een rijke 'collectivistische' filosofische, literaire en politieke traditie - schrijvers die het belang van de gemeenschap voorop stellen. Wat te denken van het communisme, of het nationalisme? Beide stammen toch echt uit Europa. Veel Aziatische landen daarentegen hebben een rijke individualistische traditie - van emotionele, sterk persoonlijke poëzie, tot negentiende en twintigste eeuwse romans en essays waarin het belang van het individu boven dat van de gemeenschap en de traditie wordt gesteld. Hoezo collectivistisch?

Vietnam heet confucianistisch en communistisch te zijn, en zou derhalve uitermate collectivistisch moeten zijn. Iedereen hier zal dat volmondig beamen. Maar ondertussen luidt het devies: ieder voor zich, en Quan Am voor ons allen. Ik was nog nooit in een land dat zo competitief is als Vietnam. En men kan wel leuk beweren dat West-Europa zoveel liberaler is dan Vietnam, maar dat hangt er maar net van af waar je naar kijkt. Heb je in Nederland de vrijheid een huis te bouwen zonder toestemming van de overheid, een vuurtje te branden op de stoep, zonder vergunning waren te verkopen, zonder rijbewijs motor te rijden, of simpelweg buiten op straat wat plastic stoeltjes neer te zetten? Ik dacht het niet.

De mythe kan, kortom, even makkelijk worden bevestigd als gefalsificeerd. De vraag of Azië daadwerkelijk collectivistisch is, of dat we te maken hebben met een fictieve constructie wier functie het disciplineren van de bevolking en het verlenen van identiteit is, is dan ook eigenlijk niet zo relevant. Immers, de wijze waarop ze beantwoord wordt zegt uiteindelijk meer over de persoon die het antwoord geeft, dan over de maatschappij als zodanig. Culture is in the eye of the beholder. Met andere woorden, 'cultuur' en 'maatschappij' zijn zulke populaire empty signifiers - iedereen gebruikt de termen te pas en te onpas, maar bijna niemand weet waar ze eigenlijk op slaan - dat men er naar hartelust de eigen projecties op kan plakken. Men interpreteert dat wat men ziet aan de hand van de mythen en vooroordelen die men geleerd heeft, en zo bevestigen en versterken die mythen en vooroordelen zichzelf en elkaar. Hineininterpretieren noemen we dat, in goed Nederlands. We maken ons er allemaal schuldig aan, maar slechts weinigen zijn het zich bewust.

Mijn grootste probleem met de Oost-West mythe is niet de objectieve onjuistheid ervan - die is per slot van rekening moeilijk vast te stellen, daar elke interpretatie van cultuur noodzakelijkerwijs subjectief is. Het is zelfs niet het feit dat de mythe zo schaamteloos ingezet wordt voor politieke doeleinden, en zo schaamteloos door iedere boerenlul of doctorandus zonder enig verstand van zaken gepropageerd wordt. Nee, mijn grootste probleem met de Oost-West mythe is dat het twee verschillende entiteiten veronderstelt, met een bepaalde definieerbare en fundamenteel onverenigbare essentie: het Oosten en het Westen. Laat ik er maar eerlijk voor uitkomen: ik geloof niet in 'het Westen'. Het is ook zo'n empty signifier, een leeg woord dat veel te vaak kritiekloos gebruikt wordt. 'In het Westen zijn we het contact met ons gevoel kwijtgeraakt', 'het Westen is verder ontwikkeld, want wij hebben een Verlichting doorgemaakt', 'in het Westen bekommeren mensen zich niet om hun familie', enzovoorts. Wat is dat Westen? Waar is het? Wat is in godsnaam de overeenkomst tussen een homobar in Amsterdam, een plattelandsdorp in Sardinië, een collegezaal in Massachusetts, een pinksterkerk in Alabama en een Britse enclave aan de Middellandse Zeekust? Moreel, politiek zowel als levensbeschouwelijk hebben ze bijzonder weinig gemeen. Is er dan een onderliggende essentie, die ze verbindt? Ik zie hem in elk geval niet. Dus als u weet wat 'het Westen' is, en overtuigend kunt beargumenteren dat het een zinnige categorie is, be my guest. Tot die tijd, wees alstublieft terughoudend met de term.

Ik geloof evenmin in 'het Oosten' als in 'het Westen'. Ik ben in zeven verschillende Aziatische landen geweest (of elf, als ik het Midden-Oosten meetel, maar dat laten we nu maar even achterwege, want dat zou de zaak alleen maar nog gecompliceerder maken). Natuurlijk hebben ze bepaalde dingen gemeen, bijvoorbeeld op het gebied van voedsel (rijst als hoofdbestanddeel), materiële cultuur (overal in Zuidoost-Azië zie je Indiase en Chinese architectonische invloeden), en religieuze praktijken (een geloof in geesten, voorouderverering, en waarzeggerij). Maar over het algemeen heeft elk Aziatisch land en elke regio zijn eigen unieke gebruiken, tradities en geloven, en die verschillen vaak behoorlijk van elkaar. Culturele, religieuze, politieke, linguïstische en morele verscheidenheid is een van de belangrijkste kenmerken van Azië, gisteren en vandaag. Ik heb in mijn vorige verhaal een voorbeeld van gegeven van een dergelijk verschil.

De mythe van een pan-Aziatische moraal gaat terug tot de negentiende en vroeg-twintigste eeuw, toen nationalisten buiten Europa, onder andere in Japan, druk op zoek waren naar een collectieve nationale identiteit. Die werd gevonden in zaken als kunst en cultuur (de theeceremonie, bijvoorbeeld), religie en spiritualiteit, en moraal. Dergelijke al dan niet geconstrueerde tradities moesten tegenwicht bieden aan de invloed van Europese technologie en ideologieën. Voor een deel waren ze geïnspireerd door de geschriften van Europese oriëntalisten, voor een deel waren het nieuwe, ideologisch geladen interpretaties van oudere teksten en gebruiken. De pan-Aziatische cultuur en traditie werden gecontrasteerd met die van 'het Westen', en daaraan superieur geacht. Op die wijze werden nationalisme, de strijd voor onafhankelijkheid, en pril Aziatisch imperialisme gelegitimeerd - zoals eerder Europese mythen over 'het Oosten' imperialistische politiek gelegitimeerd hadden (zie werken van Bonnett, Buruma en Margalit, en natuurlijk Said).

Met andere woorden: de categorieën 'Oost' en 'West' zijn helemaal niet zo vanzelfsprekend als ze doorgaans worden voorgesteld. Het zijn relatief recente constructies, tot stand gekomen en in stand gehouden binnen een uitgebreid discours van differentiatie, door en door politiek. Ze zijn effectief, juist omdat ze niet als zodanig herkend worden.

Nationalistische mythen in Europa hebben in de tweede helft van de twintigste eeuw behoorlijk wat kritiek te verduren gehad, maar in de meeste Aziatische landen is zulke kritiek grotendeels achterwege gebleven. Nog steeds groeien honderden miljoenen Aziatische kinderen op in de wetenschap dat zij weliswaar veel kunnen leren van westerlingen, maar ook spiritueel en moreel superieur aan ze zijn. Paradoxaal genoeg gaat dit pan-Aziatische Oost-West essentialisme hand in hand met een nationalisme dat veronderstelt dat het eigen volk superieur is aan de volkeren in de buurlanden. Het is allemaal leuk en aardig, al die economische samenwerking en wederzijdse afhankelijkheid, maar het kan niet verhullen dat Aziatische naties een diepgaande rivaliteit, neerbuigendheid en wantrouwen koesteren ten opzichte van elkaar. Achter de façade van samenwerking en pan-Aziatische gelijk(waardig)heid gaan diepgewortelde cultuurverschillen en onbegrip schuil, maar ook neo-koloniale uitbuiting. Sterker nog: de pan-Aziatische Oost-West mythe speelt een belangrijke rol waar het gaat om het legitimeren van zowel cultuurimperialisme als economische exploitatie.

Die stelling behoeft nadere toelichting.

'Sterk Azië pompt 90 miljard in zwak Azië', kopte de Volkskrant enkele weken geleden. De Aziatische landen hebben gezamenlijk een noodfonds opgericht, waaruit de zwakkere broeders kunnen putten in geval van economische tegenspoed. 80% van het totale bedrag - 120 miljard dollar - wordt beschikbaar gesteld door Japan, China en Zuid-Korea. De nietsvermoedende lezer zou zomaar de conclusie kunnen trekken dat Aziatische landen elkaar helpen uit oprechte solidariteit.

Welnu, laat me u kort iets vertellen over de economische realiteit in Zuidoost-Azië. De indrukwekkende economische groei in de afgelopen tien jaar in landen als Vietnam, Cambodja, Laos en Indonesië is grotendeels op het conto te schrijven van Oost-Aziatische investeerders. Japan, China en Zuid-Korea zijn in Zuidoost-Azië in een pittige competitie verwikkeld. Immers, de regio heeft een grote rijkdom aan goedkope grondstoffen, heeft een grote arme bevolking die bereid is hard te werken voor (letterlijk) een hongerloontje, kent weinig (milieu)regelgeving (en is zo corrupt dat de paar regels die er zijn makkelijk aan de kant geschoven worden), en heeft een groeiende stedelijke middenklasse die materialistisch is en graag geld uitgeeft aan geïmporteerde electronica en motorvoertuigen. Met andere woorden: men kan hier a) goedkoop aan grondstoffen komen (die hebben Korea en Japan zelf immers nauwelijks); b) goedkoop het vuile werk laten opknappen, zonder zich al te druk te maken om arbeidsomstandigheden of milieuvervuiling; en c) veel eindproducten aan de man brengen.

De meeste landen in Zuidoost-Azië zijn economisch volledig afhankelijk van China en Japan. Nu zijn de Verenigde Staten en de Europese Unie dat ook, maar tussen hen en China en Japan is tot op zekere hoogte sprake van een in economisch en machtspolitiek opzicht gelijkwaardige relatie. Dat is hier overduidelijk niet het geval. De verhouding is klassiek: het rijke land neemt grondstoffen en goedkope arbeid af; een kleine elite in het 'ontwikkelingsland' verrijkt zich, niet zelden exorbitant; en de eindproducten worden verkocht voor een veelvoud van de kosten van de grondstoffen en de arbeid. Of: het rijke land ziet mogelijkheden voor infrastructurele projecten (al dan niet nutteloos), investeert wat geld, lokale overheden stemmen kwijlend toe, en steken zich in de schulden, terwijl het rijke land de winst opstrijkt. Uiteindelijk is de verhouding van China of Japan ten opzichte van landen als Vietnam er een van exploitatie, en hebben we te maken met een klassiek neo-koloniale economische afhankelijkheid en machtsongelijkheid. Mede mogelijk gemaakt door lokale bestuurders met grootheidswaanzin, natuurlijk.

Ook projecten die door moeten gaan voor 'ontwikkelingshulp' creëren economische afhankelijkheid, en uiteindelijk komen ze meestal vooral de economie van het donorland ten goede. Een docente die gewerkt had voor het Japanse ministerie van buitenlandse zaken vertelde mij eens over Japanese ontwikkelingsprojecten in Pakistan. Er werden tweeëntwintig scholen gebouwd, ergens in Talibanistan. Een Japanse aannemer en architect mochten de boel in elkaar gaan zetten. De materialen werden afgenomen bij Japanse bedrijven, en met een Japanse luchtvaartmaatschappij naar Pakistan gevlogen. De scholen werden voorzien van gloednieuwe Sony-televisies en -cd-spelers. Toen ze klaar waren werd er een leuke openingsceremonie gehouden, waarbij een lokale bestuurder een diepe buiging maakte en de Japanners - die zelf verdiend hadden aan de bouw van de scholen - dankte voor hun grote gulheid. Vervolgens verdwenen de zelfingenomen Japanners van het toneel. Toen een jaar later een kritische inspecteur (niet toevallig de betreffende docente) poolshoogte kwam nemen, waren er van de tweeëntwintig scholen welgeteld vier in gebruik. Achttien stonden leeg. De televisies en cd-spelers waren nagenoeg allemaal verdwenen. Maar het kon het Japanse ministerie weinig schelen, want het project was inmiddels 'afgerond'. Het is de Japanse houding ten aanzien van ontwikkelingshulp in een notendop: we 'helpen' ze door wat voor ze bouwen, waarbij we en passant onze eigen bedrijven steunen; we noemen het een school of een ziekenhuis, want dan mogen we het financieren uit het potje 'ontwikkelingshulp'; we zijn heel trots op de hulp die we geven aan onze zwakkere Aziatische broedervolkeren; en vervolgens zoeken ze het maar uit.

(Tussen twee haakjes: ik denk niet dat de Europese ontwikkelingshulp heel erg verschilt van de Japanse. Ook hier hebben we te maken met het creëren van economische afhankelijkheid, die uiteindelijk het donorland ten goede komt, en met neo-koloniale arrogantie - wij weten wat 'onwikkeling' is, want wij zijn ontwikkeld en zij niet, dus wij kunnen hun vertellen wat ze moeten doen om net zo 'rijk' en 'gelukkig' te worden als wij. Echter, het onderwerp van dit essay is niet Noord-Zuid verhoudingen, maar Oost-Oost verhoudingen, vandaar dat ik hier nu niet dieper op inga.)

Vietnam zit vol met Japanse en Chinese bedrijven, waarvoor veel Vietnamezen werken. Niet dat ze managementfuncties bekleden - daarvoor worden Japanners en Chinezen ingevlogen, natuurlijk. De mogelijkheden voor een Vietnamees om carrière te maken binnen een Japans bedrijf zijn naar verluidt aanzienlijk kleiner dan binnen een Europees bedrijf - en daar is het al niet eenvoudig. Japanners vertrouwen het management van hun bedrijven simpelweg niet toe aan buitenlanders. Wat dat betreft is er verdomd weinig veranderd sinds de Fransen het hier voor het zeggen hadden. Ook toen stootte een getalenteerde Vietnamees die carrière wilde maken binnen de koloniale overheid vroeger of later zijn hoofd. Ook toen verdiende zelfs de hoogstgeplaatste Vietnamese bestuurder minder dan de laagste Franse ambtenaar.

Over het algemeen beschouwen Japanners de rest van Azië nog altijd vanuit een enkel paradigma, dat lang niet zo gedateerd is als wel wordt verondersteld: dat van de Groot-Aziatische welvaartssfeer. Dit was de ideologie van Aziatische samenwerking (onder de bezielende leiding van Japan, welteverstaan) die tegenwicht moest bieden aan de macht van Europese koloniale overheersers, en diende als legitimatie voor het Japanse imperialisme van voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog (en, zodoende, voor de exploitatie van andere Aziatische landen). Het is meer dan paternalisme: het is neo-koloniale arrogantie, verpakt in een lege huls van pan-Aziatische solidariteit.

We hebben het niet alleen over economische exploitatie, maar ook over cultuurimperialisme. Dat gaat nu natuurlijk minder verder dan in de koloniale periode, toen de bevolking van Korea, Taiwan en Mantsjoerije Japans moest leren en geacht werd te bidden in Shinto-heiligdommen. Maar ook nu is Japan maar al te geïnteresseerd in het verspreiden en propageren van de eigen -gedepolitiseerde- cultuur. Culturele organisaties als de Japan Foundation worden blauw gesubsidieerd. Nu is daar in principe natuurlijk weinig mis mee - ook andere landen hebben dergelijke culturele instellingen (denk aan het Goethe-Institut of het Maison Descartes), en het is leuk voor studenten Japanse cultuur of andere geïnteresseerden. Maar in het geval van Japan is het wel heel erg eenrichtingsverkeer, tenminste waar het de verhouding met Zuidoost-Azië betreft. Met andere woorden: men propageert graag de eigen cultuur, maar wanneer het gaat om andere culturen is men louter geïnteresseerd in Europa, de VS, en eventueel oude Aziatische tradities. Het huidige Zuidoost-Azië is hooguit interessant als exotische vakantiebestemming, maar wordt uiteindelijk gezien als cultureel inferieur. Ik zal dit illustreren aan de hand van een voorbeeld.

Het stadje waar ik woon, Hoi An, was een belangrijke handelsplaats in de zestiende en zeventiende eeuw. Veel handelaars kwamen uit China en Japan, hetgeen terug te zien is in de architectuur van de huizen uit de oude stad. De Chinezen en Japanners hadden ieder hun eigen wijken. Het beroemdste Japanse gebouw in Hoi An is zonder enige twijfel de overdekte Japanse brug (zie illustratie), de eerste bestemming van om het even welke toerist die de stad aandoet.

Gezien de oude handelsrelaties valt het te verwachten dat Hoi An goede banden heeft met Japan. En inderdaad, er bevindt zich een aantal Japanse bedrijven in de omgeving, vaak met fraaie welvaartssfeer-achtige etiketten (zo is er een ordinaire staalfabriek die de naam 'Okinawa-Hoi An Cultureel en Industrieel Centrum' draagt - tja, what's in a name), en een Japanse culturele organisatie die zich inzet voor en bijdraagt aan het behoud van cultureel erfgoed. In naam, ten minste; ik weet niet wat ze concreet doen. Ook heeft de plaatselijke universiteit van Hoi An - Phan Chau Trinh University - recentelijk een Japans trainingscentrum geopend (dat wil zeggen, men biedt sinds kort een taalcursus Japans aan), en het aantal inschrijvingen overtrof de meest optimistische verwachtingen. Verder is er een jaarlijks cultureel festival, waar de Japan-Vietnam relaties worden bezongen in lezingen, en de Japanse cultuur gepropageerd wordt (middels muziek, eten, mochitsuki en dergelijke). Een leuke mix van academische en culturele activiteiten, zo dacht ik aanvankelijk, en ik keek al uit naar het festival van dit jaar, dat plaats zal vinden in augustus.

Onlangs gaf de Japanse organisator (een hoogleraar aan een onbekende universiteit ergens in Tokyo) een lezing aan Phan Chau Trinh University, teneinde studenten en staf te interesseren voor het festival van dit jaar. Na afloop van de lezing zou er een ontmoeting zijn tussen de betreffende hoogleraar, de Japanse culturele organisatie die uiteindelijk verantwoordelijk is voor het festival (gut, en ik dacht nog wel dat hun raison d'être het leveren van een bijdrage aan het behoud van Vietnamees cultureel erfgoed was... blijken ze ineens nog een andere agenda te hebben!), en vertegenwoordigers van Phan Chau Trinh University. Daar ondergetekende sinds kort als docent verbonden is aan het Japanse trainingscentrum, mocht ook hij hierbij aanwezig zijn. Hij koesterde de stille hoop dat hij deze zomer wellicht mee zou kunnen helpen met het organiseren van deze of gene academische activiteit, of misschien zelfs wel een praatje zou mogen houden. Naïef als hij was.

Nu moet ik even uit de school klappen, letterlijk en figuurlijk. U moet weten dat in de academische wereld grosso modo dezelfde regels gelden als in de wereld van handelsrelaties en ontwikkelingshulp. Men heeft hier bijzonder weinig geld. De universiteit heeft geen kopieermachine, geen cd-spelers, en nauwelijks computers. Er kunnen geen visitekaartjes voor medewerkers vanaf. En maakt u zich ook vooral geen illusies over de hoogte van de salarissen... Dus voor de totstandkoming van het Japanse trainingscentrum moest men aanspraak doen op de middelen van een zekere Japans culturele organisatie. Die is op dit moment bezig de aanvraag te 'bestuderen'. Oh, en by the way, er vindt deze zomer een cultureel festival plaats; of de betreffende universiteit daar misschien ook een bijdrage aan zou kunnen leveren...? Wat een toeval!

U begrijpt hopelijk dat er hier nou niet bepaald sprake is van een evenwichtige machtsverhouding, en u begrijpt ook dat het hier niet draait om iets als gemeenschappelijke waarden of een gedeelde cultuur. Het draait, heel simpel, om een enkel ding. Juist ja: doekoe. Een stapeltje yen in ruil voor medewerking aan nationalistische propaganda.

Enfin, laten we verder gaan met het verhaal. Ik had het over de lezing van de Japanse hoogleraar. Daarover kunnen we kort zijn: het was een aanfluiting, een regelrechte belediging van het publiek. Dat ervoer het blijkbaar niet zo, getuige het grote aantal keren dat er gelachen werd, maar dat had minder te maken met de inhoud van de lezing dan met de creativiteit en vrijpostigheid van de tolk - de enige in het gezelschap die zich geen moer aantrok van de mores, maar het ook niet zo nauw nam met de oorspronkelijke tekst, daar hij zich donders goed realiseerde dat er buiten hem niemand was die zowel het Japans als het Vietnamees beheerste. De professor toonde een uitgebreide fotoserie van zijn familie en studentes, vroeger en nu, hetgeen op mij een ongepast exhibitionistische indruk maakte. Vervolgens toonde hij een paar Vietnamese foto's. Het punt dat hij wilde maken was onthutsend simplistisch: kijk eens, Vietnam en Japan zijn hetzelfde, want in beide landen liep men vroeger in traditionele kleding rond, en nu niet meer. Beide landen 'moesten' moderniseren en verwesterlijken, en dus begrijpen we elkaar, zo luidde de conclusie - even onorigineel als onwetenschappelijk. Kom nou toch, een stropdas maakt iemand nog niet modern, laat staan westers. Nog even afgezien van het feit dat een groot deel van de Vietnamese vrouwen dagelijks gekleed gaat in traditionele
áo dài.


Net toen ik me vertwijfeld afvroeg hoe lang ik nog naar deze flauwekul moest luisteren, veranderde de professor van onderwerp. Hij ging direct over op het andere uiterste: een droog, technisch verhaal over de architectuur van traditionele Vietnamese woningen, waar geen van de aanwezigen iets van begreep, daar niemand hier architectuurgeschiedenis studeert. Het was tien minuutjes onbeschaamd kennis etaleren, maar er werd geen enkel verband gelegd tussen de architectonische details en, pak hem beet, historische ontwikkeling of, hemeltje nee, wetenschappelijke theorie. Een eerstejaarsstudent zou er misschien net mee wegkomen, maar goeie God, een professor die niet meer kan dan het tonen van een paar plaatjes en het rondstrooien van wat jargon...? Overigens sprak de beste man geen woord Vietnamees, ondanks het feit dat hij zich naar eigen zeggen reeds zes jaar bezighoudt met het bestuderen van Vietnam. Ik zou me doodschamen.

Nadat de professor trots wat volstrekt irrelevante foto's had laten zien van zijn eigen 'postmodernistische' woning, begon hij te vertellen over het festival, deze zomer. Dat wil zeggen: we kregen wat beelden te zien van eerdere festivals, en de professor beloofde dat het deze zomer nog groter en succesvoller zou worden. Over de inhoud van het programma repte hij met geen woord. Wel verzocht hij alle studenten vriendelijk doch dringend deze zomer niet op vakantie te gaan, althans niet half augustus, want het festival had veel vrijwilligers nodig. Er was immers hulp nodig bij de mochitsuki (het slaan van rijst om rijstcake te maken), en men kon ook wel wat gidsen gebruiken om bezoekende studenten rond te leiden. Oh ja, en die bezoekende studenten hadden ook een slaapplaats nodig. Het zou heel fijn zijn als ze bij jullie konden logeren...! Weet je wat, E. (de vrijwilligster die werkt voor de culturele organisatie - ze sloeg beschaamd de ogen neer) maakt wel even een lijst, waar jullie je gegevens op kunnen schrijven om je aan te melden voor het 'homestay' programma. Natuurlijk staat er een kleinigheidje tegenover. En hij lachte als de Kerstman: 'hohoho.'

Nadat de rituele beleefdheidsplichtplegingen waren uitgewisseld begaven de professor, zijn tolk, de vertegenwoordigers van het culturele instituut, een aantal medewerkers van de faculteit die het Japanse trainingscentrum heeft opgezet, en ondergetekende zich naar een kleiner lokaal. Eindelijk, een serieuze vergadering. Eindelijk zou er over de inhoud gesproken worden. Dacht ik. Maar nee hoor, we zaten nog niet of de professor begon weer over logistieke zaken. Het was hem vooral om het aantal beschikbare slaapkamers te doen. Of dat maar zo snel mogelijk geregeld kon worden. De decaan van de faculteit knikte deemoedig. Hij zat diep voorovergebogen, zijn handen krampachtig gevouwen, als was hij aan het bidden. 'Daar staat natuurlijk wel wat tegenover. Elke student krijgt 5 dollar per nacht per student die onderdak verleend wordt,' voegde professor Kerstman daar aan toe, groothartig als hij was.

Een van de vertegenwoordigers van het culturele instituut deed een voorzichtige poging het gesprek op een ander onderwerp te brengen. Maar hij was jong en onervaren, en had overduidelijk een lagere status dan de professor. Deze maaide hem dan ook beleefd doch probleemloos weg, om verder te gaan met zijn monoloog over vruchtbare samenwerking, en een herhaling van zijn verzoek toch vooral voor logeeradressen te zorgen. Hij gedroeg zich als een keizer in een reisbureau.

Plotseling vroeg iemand naar het programma. Misschien was het wel de tolk - de enige in het gezelschap die immuun leek te zijn voor de machtsverhoudingen - die het onderwerp aansneed. 'Zou je ze niet eens vertellen wat het programma is?' vroeg hij. De professor was even stil. Ik wist niet wat ik hoorde. Ik was er vanuit gegaan dat men al lang op de hoogte was van het programma, maar nee, men wist van niets. 'Daar zal A. voor zorgen,' zei de professor, laf als hij was. 'Hij zal jullie het programma opsturen.' A. was de onervaren werknemer van de culturele organisatie, officieel verantwoordelijk voor de organisatie van het festival. A. knikte. En knikte nog eens. En nog eens. Zijn neus raakte bijna de tafel aan.

Beste A., waarom heb je ze in godsnaam niet eerder het concept-programma gestuurd?

'Weet u al wie de lezingen gaat geven?' vroeg de decaan van de faculteit met zachte stem. 'Ja hoor,' zei de professor, en hij noemde wat namen van docenten van gerenommeerde universiteiten. 'Wij hebben ook docenten die wat afweten van de geschiedenis van de stad,' zei de decaan. 'Misschien dat een van hen...' Hij ging steeds zachter spreken. De tolk vertaalde. De professor keek alsof hij het in Keulen hoorde donderen. 'Ja, dat weet ik niet hoor. Ik weet toch niet wat de specialisaties van de mensen hier zijn!?'

Ik was met stomheid geslagen.

En dat durft te spreken over academische samenwerking? Dat organiseert een congres met lezingen, schakelt de hulp in van de lokale universiteit, maar neemt geen seconde de moeite zich te verdiepen in wat er aan die universiteit gebeurt op het gebied van onderzoek? Wat is dat voor figuur?

Gelukkig werd de vergadering toen beëindigd, want er waren mensen met andere verplichtingen. Gelukkig, want mijn bloed begon steeds meer te borrelen. Maar ik had drie dingen geleerd. Ten eerste: al dat gelul over Aziatische samenwerking en gelijk(waardig)heid is een wassen neus. Het machtsverschil tussen de verschillende Aziatische landen is ongekend groot, ook in de academische wereld - dat kan geen propagandapraatje verhullen. En uiteindelijk draait het natuurlijk primair om een ding: geld. Ten tweede: Japan is nog steeds niet over haar koloniale arrogantie heen. Dat wist ik natuurlijk al langer, maar deze ervaring heeft eerdere indrukken nog eens bevestigd. De houding van deze professor was grof en beledigend, ook al bediende hij zich van beleefde woorden - maar daar zijn Japanners nu eenmaal uitermate bedreven in, grofheden verpakken in beleefdheden.

Ten derde: mijn hulp kunnen ze vergeten. Ik denk dat ik in augustus heel ver weg ben.


Illustratie: de Japanse brug in Hoi An, Vietnam, te zien op een oude Franse ansichtkaart